‘HET WAS NOG NOOIT EERDER GEBEURD EN BLEEK ABSOLUUT NIET TE MOGEN’
“Mijn eerste Europees kampioenschap in Thialf in 1992 blijft sterk in mijn geheugen gegrift staan. Het was mijn debuut; ik mocht voor het eerst op het EK strijden bij de senioren, onder leiding van coach Ab Krook. Ik won vrij onverwacht en wat volgde, was nog nooit gebeurd en waar later nog behoorlijk wat commotie over is ontstaan. Het bleek absoluut niet te mogen. Wat dit precies was, zal straks duidelijk worden.
Het tijdperk van de grote Johann Olav Koss was gaande. De Noor werd door velen als onverslaanbaar beschouwd. Ik herinner me nog dat Bart Veldkamp voorafgaand aan het toernooi tegen me zei: 'Het is overal Koss voor en Koss na. Wij kunnen hem momenteel niet verslaan'. Ik dacht echter bij mezelf: niemand is onverslaanbaar, dus dan moeten we dit maar meteen hier in Thialf doen. Eerlijk gezegd wist ik van tevoren ook niet dat dit zou lukken, maar het ging me allemaal wel makkelijk af. Op je thuisbaan rijden was iets heel bijzonders. Als schaatser werd je in Thialf op handen gedragen door het publiek. Het gejuich in de catacomben was oorverdovend. Ik voelde de energie van al die mensen; een gevoel dat moeilijk te omschrijven is. Het gaf me vleugels.
Het leverde me uiteindelijk de Europese titel op en dat in mijn debuutjaar. De Noor Geir Karlstad, tevens mijn tegenstander op de afsluitende tien kilometer, kwam meteen na de finish op me afgereden en deed mijn hand omhoog. Ook Ab Krook vloog me in de armen. Als jochie had ik totaal nog niet in de gaten wat ik gedaan had. Een stortvloed aan bloemen, beren en andere cadeaus werd naar me toegegooid. Dat mocht in die tijd nog. Ik raapte zoveel als ik kon op, met als gevolg dat mijn hele kleedkamer ermee gevuld was. Het meest daarvan heb ik later gedoneerd aan een goed doel. Een paar heb ik bewaard, waaronder een heel lelijke ronde muts. Het was zo’n theemuts in een groen gevlekt patroon. Iets dat je niet snel zou dragen, maar het had wel iets speciaals. Iedereen die daarna kampioen werd, kreeg het overhandigd. Dat maakte het een speciaal collectors item.
Maar toen kwam hét moment; de prijsuitreiking. De zilverenmedaillewinnaar, Johann Olav Koss, Rintje Ritsma, die het brons omgehangen kreeg, en ik werden verzocht naar het podium te komen. Toen we met z’n drieën op het schavot stonden en ons hadden opgemaakt voor het volkslied, begon Kleintje Pils, het beroemde blaasorkest, plots te spelen. In het begin dacht ik nog: dit is niet het Nederlands volkslied. De blaaskapel doet normaal gesproken ook niet het volksnummer…
Opeens viel het kwartje: het was het Fries volkslied! Duizenden Friezen begonnen mee te zingen. Als Fries is dat natuurlijk iets geweldigs dat ze dit voorafgaand aan het Nederlands volkslied deden. Nadat ze uitgeblazen waren, klonk het Wilhelmus door de speakers van Thialf. Ik heb dus twee keer een volkslied mee mogen maken op dat podium.
Later bleek dat het absoluut ‘not done’ was om bij zo’n officiële gelegenheid iets anders te spelen dan het nationaal volkslied. Blijkbaar had de ISU (International Skating Union) regels die dat verboden, maar op dat moment maakte het me niets uit. Het was een bijzonder eerbetoon en extra uniek dat dit juist bij mij gebeurde. Op de tribune zag ik mijn moeder in tranen. Mijn vader stond naast haar, die daarentegen altijd zeer nuchter bleef. Het was een prachtig mooi moment. Dat ik dit heb mogen meemaken, voelt als een groot voorrecht.”