Vijftien jaar geleden gingen we “los” op 4 januari en was ik volop bevangen door de Elfstedenkoorts. Op oudejaarsdag had ik mijn vaste schaatsmaatje al gebeld. In 1985 en 1986 hadden we in Leeuwarden hetzelfde slaapadres. Eén telefoontje en het was geregeld, we waren weer van harte welkom bij onze ’Elfstedenouders’.

Een andere vraag hield me nog wel bezig in de dagen voor de Tocht: kunnen de klapschaatsen een Elfstedentocht aan? Ik reed al een aantal jaar op de in de winter van 1996-1997 zo veel besproken klappers. Op kunstijs zijn ze fantastisch, maar ik had slechte ervaringen op natuurijs. Voor de zekerheid besloot ik een paar conventionele schaatsbuizen in mijn rugzak te stoppen.

Mijn slaapkamer was de dag voor de Tocht één grote uitdragerij. Alle kledingstukken voor de vijftiende Elfstedentocht lagen naast elkaar op de grond: winddichte onderkleding, een onderpak, een pully, een schaatsmaillot, een jack, twee paar handschoenen, twee mutsen en een skibril. Plus een zaklamp, klapschaatsen, reserve-ijzers, watervrije vaseline, eten en drinken, fototoestel, braamsteentje en, het belangrijkste, mijn Elfstedenpas. Vervolgens was het inpakken en naar Leeuwarden voor de inschrijving.

Na Alkmaar zag ik een ’flits’ in mijn autospiegel. Ik besefte direct dat ik iets te enthousiast was geweest bij het indrukken van het gaspedaal. Tot overmaat van ramp zette een witte politie-auto de achtervolging in. Even later kwam schrijnend aan het licht dat ik toch iets vergeten was: mijn rijbewijs. Gelukkig: oom agent accepteerde mijn lidmaatschapskaart van de Elfstedenvereniging als persoonsbewijs. De boete wilde hij niet kwijtschelden.

De nachtrust voor de Tocht was kort. Wetend dat er van slapen toch niet veel kwam, zocht ik pas laat mijn bed op. Voor de zekerheid hadden we drie wekkers gezet. De eerste twee gingen af, de derde deed het niet. Buiten gierde de wind om het huis. Dat betekende een extra laag vaseline. Mijn kleding paste ik niet aan. Die was goed uitgedokterd.

Om 5.55 uur werd de sluis van mijn duizendtal geopend en spoedde ik mij naar de Zwettehaven. Na de schaatsen zorgvuldig te hebben dichtgeknoopt, ging het met de wind in de rug in vliegende vaart richting Sneek, IJlst, Sloten, Balk en Stavoren.

De ommekeer kwam bij Stavoren. De ’Hel van het noorden’, normaal voorbehouden voor het traject Franeker-Dokkum, begon in 1997 wel erg vroeg. Ruim honderd kilometer knokken tegen de felle wind.

Na een koek-en-zopie in Bolsward pikte ik aan bij een nieuwe groep. Een grote lange vent in spijkerbroek deed het kopwerk. Een zwartrijder? Het bleek de oudste zoon van de man in tweede positie. Hij had zijn zoon gecharterd om hem tot Franeker uit de wind te houden. Daarna leidde een andere zoon zijn vader verder.

In het oneindig lange stuk naar Dokkum ging ik zeker tien keer ’dood’. Maar in de stad waar Bonifatius werd vermoord, begon de victorie. Wat een mensenmassa, wat een happening. Op dat moment besef je dat je een bevoorrecht mens bent als je de Elfstedentocht mag rijden. Bovendien, we hadden vanaf nu de wind in de rug. Genieten dus van de laatste kilometers.

Na ruim twaalf uur schaatsen bereikte ik de Bonkevaart op de veel besproken klapschaatsen. Zouden ze dan toch geschikt zijn voor natuurijs? Dertig meter na de streep kreeg ik het antwoord. Bij het laatste stuk klunen naar de elfde en laatste controlepost kreeg ik een duw, raakte uit balans en kwam dusdanig raar op mijn schaatsen terecht dat mijn linker klapschaats het begaf. Ik was moe, maar mijn klapper legde na een dag schaatsen het loodje.

Huub Snoep is hoofdredacteur van schaatsen.nl