Raar hoor, het verhaal te horen van een kerel achter in de twintig, na het behalen van zijn derde opeenvolgende kampioenschap op de schaatsmijl, dat hij mentaal wat wankel naar dat moment heeft moeten toeleven. Dat er plotseling demonen bezit hebben genomen van een brein dat compleet staat afgesteld op hard rijden, rondetijden, valse starts, blokjes ontwijken, NK’s, WK’s én Olympische Spelen. Ontregeld te worden door ongrijpbare opponenten, verstrikt te raken in een spervuur van vragen die je jezelf stelt; daar zit je niet op te wachten in de voorbereiding op weer een nieuw seizoen.

“Ik heb best een moeilijke periode achter de rug”, erkent Krol zaterdagmiddag, vanachter het (hopelijk) corona-werende plexiglas in een gang van Thialf. Hij staat aan de ene kant van het scherm, de media kijkt hem van de andere kant in de ogen. De 1.92 meter hoge boom van Jumbo-Visma schakelt meteen door, gretig als hij is de troubles van zich af te praten. Hij zegt met weinig zelfvertrouwen aan zijn race (1.44,27) te zijn begonnen, onmiddellijk verwijzend naar de wortels van dat probleem. “Ik reed zo slecht. Technisch was het niets, er lukte weinig. Dat heeft zeker vier weken geduurd, waarin ik me kloten voelde en echt met mezelf in de knoei zat.”

Zijn rit vormt in geen geval een weerspiegeling van de innerlijke strijd die hij heeft gevoerd tegen de onzekerheid. Vorig jaar versplinterde hij in de lente, de zomer, het voorseizoen steeds alle fietsrecords van zichzelf en de gehele ploeg. En dit jaar, bij de eerste stappen van de aanloop naar het allesbepalende evenement in februari 2022, is het allemaal minder geweest. “Zo absurd.” Ook wanneer er door de teamleiding werd geroepen dat die lagere wattages of andere meeteenheden niets hoefden te betekenen, is hij ze blijven vergelijken met die van het verleden. “Daar werd ik goed chagrijnig van. Tja, onbewust sluipt de gedachte aan de Winterspelen binnen, hè.”

Daarom moet zo’n afstandstitel, zijn vijfde, voor Kjeld Nuis en Chris Huizinga, een opsteker zijn. Krol lijkt de blijdschap van binnen echter nog niet zo te voelen. Hij hoopt er weer de weg omhoog door te vinden, laat hij optekenen, maar je kunt onmogelijk beweren dat je hier een vent hoort die ook honderd procent staat achter de zojuist uitgesproken woorden. Ergens wel logisch: de puree waarin-ie heeft gezeten, kleeft figuurlijk nog aan zijn schaatssloffen. Er gaat tijd overheen om weer de balans te pakken te krijgen. Vroeg of laat zal Krol genezen zijn van deze dip, daar is de Overijsselse schaatser die tegenwoordig veel wint simpelweg goed genoeg voor.

Dan kan hij weer echt genieten van de steevast fijne duels met Kjeld Nuis op de verlengde sprintnummers 1000 en 1500 meter, al jaren hun domein. Soms zegeviert Thomas, een etmaal later kan het andersom zijn. Het is begrijpelijk dat de rivaliteit Krol zaterdagmiddag wat kouder laat. “Ik weet dat Kjeld erg op zijn tegenstander rijdt om harder te kunnen. Nou, hij had in elk geval meer voordeel van hem dan ik van de mijne (Patrick Roest, 1.45,34)”, mompelt hij.

De spijker op zijn kop. Nuis ratelt ruim voordat Krol de mediaverplichting nakomt, de oren van ieders kop. Zijn zilver (1.44,53) promoveert hij als het ware tot goud, omdat hij van alle kanten zonnestralen ziet die op zijn resultaat schijnen. “Joh, ik zat er zó onwijs lekker in vandaag, tot 1400 meter was het een heel goede rit, alleen die laatste tweehonderd meter kon ik niet meer. Enne, toen zag ik Krol rijden, met plus 0,1 seconde, de laatste bocht in, en ik dacht: dat wordt ’m. Maar hij schaatste zo netjes door, terwijl ik me naar de finish moest hakkelen. Daar heb ik mezelf de das omgedaan. Gewoon niet netjes. Thomas is de terechte winnaar, vandaar dat het nu zijn kant opvalt. Ik kan niet anders zeggen. Maar ik ben blij. Vorig seizoen ving ik aan met anderhalve seconde achterstand, de tweede wedstrijd was het drietiende verschil en nu trap ik af met tweetiende ten opzichte van hem. Heel lekker.”