Dat meldt De Volkskrant dinsdag op basis van onderzoek van de universiteiten van Oxford en Utrecht naar aanleiding van het afstudeerproject van oud-schaatser Beorn Nijenhuis, die neurowetenschap studeert.

Uit de analyse van de universiteiten, waarbij alle 500-meters van de Winterspelen van 2010 in Vancouver zijn meegenomen, bleek dat het tussen de 3,5 en vijf seconden duurde alvorens een starter schoot.

De mannen die het langst moesten wachten reden gemiddeld 0,29 seconde langzamer dan hun collega’s die snel weg mochten. Bij de vrouwen hadden de ‘trage’ starters zelfs een nadeel van 0,67 seconde.

De onderzoekers concluderen dan ook dat de starter, vooral op de sprintafstanden, invloed heeft op de uitslag. Op de 500 meter bij de Spelen in Sotsji bedroeg het verschil tussen winnaar Michel Mulder en de nummer twee Jan Smeekens slechts 0,01 seconde. Deze race is overigens niet geanalyseerd, waardoor niet duidelijk is of Mulder al dan niet in het voordeel was.

Een oplossing voor het probleem zou zijn om de startprocedure door een computer over te laten nemen, zoals bijvoorbeeld in het baanwielrennen al het geval is. Het schot wordt dan na een vaste tijdsperiode gelost, waardoor de omstandigheden voor iedereen gelijk zijn. Bovendien verwacht men dat dit snellere tijden op zal leveren omdat starten dan nog meer trainbaar wordt.