Toen we in Oost-Europa bij dat desbetreffende hotel aankwamen stond ik er nieuwsgierig naar te kijken. Je kent misschien wel ruïnes van oude hotels, huizen of restaurants die op instorten staan en volkomen uitgestorven zijn. Er staan nog wat stenen muren, de deur hangt naast zijn scharnieren en het dak is ook niet meer wat het geweest is. Op de een of andere manier hebben dat soort gebouwen altijd een grote aantrekkingskracht op mij. Ik wil naar binnen. Die nieuwsgierigheid had ik ook toen we voor ons hotel stonden in Oost-Europa.

Alles was nog intact hoor, het dak was niet lek, de deur zat netjes recht in zijn scharnieren en de muren waren geschilderd. Het bladderde wat af, maar het was geschilderd. Het hotel zag er oud uit. Toen ik binnenkwam zag ik de groenige vloerbedekking liggen met vlekken en slijtplekken en recht voor mij stond een houten trap met lichte plekken waar de hotelgasten hun voeten neerzetten om de trap te betreden of af te dalen. Eenmaal boven in de hal van de kamers lag dezelfde oud-groene vloerbedekking.

Na de sleutel in het slot gestoken te hebben ging de deur piepend open. De hotelkamer deelde ik met mijn oud-ploegenootje Liesbeth Mau Asam en we keken samen vol bewondering de kamer in. Het was een kamertje van drie bij drie en er stond een ontzettend grote, stoffen, robuuste bank in met van die krullige armleuningen. Daar schuin achter stond een kleine twijfelaar met een matras wat er volgens mij al sinds de oprichting van het hotel in lag. Hij was zo doorgezakt dat het de letter V weergaf.

Verder stond er een houten bureautje inclusief houten bureaustoel en een kast. De badkamer zagen we niet in een oogopslag dus speurden we de gang af naar eventueel een gezamenlijke badkamer. We konden die niet vinden. We trokken onze trolleys de hotelkamer in waar de oud-groene vloerbedekking werd doorgetrokken. Ik plofte in de sofa en dat had ik beter niet kunnen doen. Het stof schoot eruit en hoestend en proestend kwam ik van de grote bank af.

Nadat Liesbeth was bijgekomen van haar slappe lach, pakten we onze tassen uit en wilden we de kast opendoen om onze kleren daarin te leggen. De kastdeur was een schuifdeur en hortend en stotend kregen we hem open geschoven. Warempel! Daar was de badkamer! Een meter diep en twee meter lang was hij. De geur van vocht hing als een aroma in de kleine ruimte. De douche inclusief gelig douchegordijn stond naast een gootsteen en een toilet. De gootsteen was zo'n kraan waar een blauwe en rode draaiknop op zat die bedekt was met kalk en die piepend openging waardoor het water er in eerste instantie uitspuit en je daarna een pisstraaltje hebt...

Dit was het hotel waar we in Ventspils, Letland verbleven en ik mijn eerste EK reed. Liesbeth en ik hebben er erg om gelachen, maar na een nacht heel knus in de V te hebben geslapen hebben we de massagetafel in de kamer gehaald en heeft Liesbeth hem dankbaar als bed gebruikt. Dit soort hotels vergeet je niet zo snel en dat maakt het reizen ook zo leuk. Het is elke keer weer een verassing waar je terecht komt, maar voor een wedstrijd waar ik goed wil presteren laat ik liever de geur van mottenballen en vocht, een doorgezakte twijfelaar en een stoffige, veel te grote sofa achterwege...