In Thialf doet het weer er niet toe. Eenmaal binnen zie je het niet meer en je voelt het niet meer. Geen wind, geen regen, als in een cocon. Alleen luchtdruk en luchtvochtigheid variëren, maar daar merkt de leek niets van.

In Boedapest is dat anders. Daar kan het dit weekend gaan stormen, sneeuwen, regenen of hagelen. En dan zullen de schaatsers het merken. Het is dus niet zo vreemd dat de discussie oplaait of in deze tijd toernooien nog wel op buitenijs gereden moeten worden.

Want, zo redeneren veel schaatsers, de omstandigheden zouden voor allen gelijk moeten zijn. Dus is het misschien beter om grote toernooien alleen nog indoor te organiseren. Dan kunnen de omstandigheden namelijk gecontroleerd worden. Aan de andere kant maakt het de schaatssport een tikkeltje steriel.

De discussie over binnen of buiten raakt aan de kern van sport. Want waarom bestaan er eigenlijk sportwedstrijden? Al sinds de opkomst van de moderne sporten aan het einde van de 19e eeuw zijn sportwedstrijden een mengsel van strijd en spektakel. De sporters leveren daarbij de strijd en verslaggevers maken het spektakel.

Sport is al anderhalve eeuw een huwelijk tussen sporters en sportpers. Kranten, radio en televisie bedienen met mooie sportverhalen een groot publiek en zonder die publiciteit verkommert een sport. Natuurlijk zijn wedstrijden erop gericht om te bepalen wie een bepaalde sport het beste beheerst, maar wedstrijden dienen ook ter vermaak van het publiek. Hierdoor zijn sporters tegen wil en dank hoofdpersonen in een toneelstuk dat door de pers wordt opgetekend.

Zonder heroïsche duels en mythische wedstrijden is er voor de pers weinig te vertellen en voor het publiek weinig te beleven. Daarom wordt in sportwedstrijden expres het extreme opgezocht: sneller, hoger en verder en dat het liefst onder moeilijke omstandigheden. Dat ziet het publiek graag, want dat levert een dramatiek op. Sporters denken daar vaak anders over. Ja, het moet zo hard mogelijk, maar wat de omstandigheden betreft mag het niet te gek worden.

En daar wringt de schoen. Wedstrijden op buitenijs kunnen verrassende winnaars opleveren en onverwachte verliezers, maar ook onterechte winnaars en verliezers. Dat is misschien leuk voor het publiek, maar niet voor de sterkste rijder die de winst aan zijn neus voorbij ziet gaan.

In het schaatsen heeft de roep van de sporters de afgelopen decennia hard geklonken. De wedstrijdomstandigheden zijn steeds meer gelijk geworden met overdekte kunstijsbanen, maar wat betekent die gelijkheid nu eigenlijk?

Er zijn zoveel meer factoren van belang in een wedstrijd dan gelijkheid van omstandigheden. De wedstrijd is slechts de afrekening van een jarenlang proces waarin ongelijkheid op ongelijkheid is gestapeld.

Als sport zou draaien om gelijke omstandigheden, waarom zou dat dan alleen voor de wedstrijd moeten gelden? Als je de roep om gelijke omstandigheden in het extreme doortrekt dan zouden alle schaatsers ook over hetzelfde materiaal, zelfde budget en over de zelfde trainingsbaan moeten beschikken.

Het is oneerlijk als een schaatser in de laatste rit een hagelbui over zich heen krijgt. Het is net zo oneerlijk – misschien nog wel oneerlijker – dat er Nederlandse schaatsers zijn die ruim van hun sport kunnen leven, terwijl sommige buitenlandse rijders het spaargeld van hun ouders opsouperen of erbij moeten werken, terwijl ze in de basis over hetzelfde talent bezitten.

Het is ook oneerlijk als iemand om onduidelijke redenen geblesseerd raakt. Daar staat tegenover dat een succesvolle comeback zowel voor sporter als publiek geweldig is om mee te maken. Eigenlijk is er niets mooier dan een atleet die oneerlijkheid en ongelijkheid overwint.

Dus als je eerlijk bent moet je toegeven dat het in de sport nu juist om ongelijkheid en oneerlijkheid draat. Dat levert strijd op, spektakel en de mooiste verhalen.

Erik van Lakerveld is chef-redacteur van schaatsen.nl en doet dit weekeinde verslag van de Essent ISU EK allround