Ik heb zelf in de jaren zeventig in de herfstvakantie ook menigmaal de rit naar Inzell gemaakt. Ik zat in de baanselectie van de Alkmaarse kunstijsbaan De Meent. “Het is geen vakantie, we gaan naar Inzell om te trainen”, stond er op het eerste vel van mijn trainingschema. Maar het voelde ook wel een beetje als vakantie.
Afgelopen winter tijdens het WK afstanden was ik weer even terug in Inzell. Er ligt aan de buitenkant van het dorp weliswaar een hypermodern overdekt ijspaleis, voor de rest was het echter een feest van herkenning. Het dorp is nog altijd het dorp, waar ik in de jaren zeventig met mijn lelijke eend binnen reed. Weinig veranderd. Al heeft het stadshart met het verbrande Hotel Zur Post wel een groot litteken. Ruim 300 brandweerlieden probeerden dit gerenommeerde hotel in mei 2007 tevergeefs van de vlammen te redden. De eigenaar van Zur Post is echter nog altijd niet uit de brand. Hij knokt nog steeds met de verzekeringsmaatschappijen over herbouw, waardoor de inwoners van Inzell nog steeds tegen geblakerde muren aankijken, al is de onderkant van het hotel afgezet met grote houten platen.
Hotel Zur Post. Ik bewaar er ’warme’ herinneringen aan. We sliepen er met de Alkmaarse schaatsselectie. In de herfstvakantie zat het hele hotel vol met schaatsers. Ook de kernploeg van de KNSB sliep er. En dat hebben we geweten. Werden er midden in de nacht steentjes tegen de ruit van mijn hotelkamer gegooid. Of we Hans van Helden, want die was het, binnen wilden laten. Hij was eerder op de avond via een raam ’ontsnapt’ en moest midden in de nacht ook weer via een raam binnen zien te komen. De dondersteen uit de kernploeg was een jaar eerder al eens uit Zur Post gezet. Deed hij oefeningen in zijn kamer, waar hij de gordijnrails bij gebruikte. En daar konden ze gek genoeg niet tegen.
Inzell was voor ons de plek waar we voor het eerst de schaatsen onderbonden. De kunstijsbanen gingen in die jaren namelijk pas in november open. Dus het was letterlijk ijsgewenning waar je mee begon. En dan langzaam in de week snelheid maken.
We hadden gezellige ploegen. Langebaan, marathon, alle kwaliteiten zaten er in. 1500 meter-specialist Jan Mantel was mijn kamergenoot. Altijd lachen. Vooral omdat Jan een tikkeltje neurotisch was. Als Roelof Breederveld, onze ploeggenoot die voor arts studeerde, zei dat hij wat witjes zag, was Jan meteen van slag. Moest hij dan geen pilletje nemen of vroeger naar bed? “Nee”, zei Roelof, “je ligt waarschijnlijk met je kussen aan de verkeerde kant van het bed.” En dan ging Jan achtersom in bed liggen. En dat ging de hele week door.
Mooi was dat je, toen nog, op dezelfde uren kon trainen als de echte toppers. Kon je de kunst afkijken, of, als het tempo niet al te hoog lag, in de slipstream rijden. En na afloop een praatje maken. Veel jongens hadden een oogje op Nancy Swider. Bloedmooi was de Amerikaanse, en dat wist ze zelf ook. Ze wist velen meteen af te schrikken door haar bye-bye-zin te besluiten met “Jesus loves you”. Verbouwereerd keek je haar dan na. Zo van: wat moet je daar nou mee!
Met een tochtje naar de Frillensee, een beklimming van de Falkenstein en een trip net over de grens naar Oostenrijk werden de ’dooie’ uren in de trainingsweek gevuld. De week vloog om. Na zeven dagen klom ik weer in mijn Lelijke Eend om in 13 uur naar huis te scheuren. Scheuren? Ja scheuren. Bergaf haalde-ie zeker 110.
Huub Snoep is hoofdredacteur van schaatsen.nl (site en magazine).