Allereerst, hoe onderscheidt shorttrack zich van de andere schaatsdisciplines?
Jeroen: "Voor shorttrack moet je sterk zijn en over een goede conditie beschikken, net als bij het kunstrijden en langebaanschaatsen. De ene schaatsdiscipline is meer gericht op conditie, zoals de marathon, en de ander meer op kracht, zoals sprinten. Shorttrack zit daar tussenin, met een eigen dynamiek. Het fysieke deel is vergelijkbaar, maar het verschilt op tactisch vlak. De sporters moeten patronen herkennen. Er gebeurt voortdurend iets op het ijs, met meerdere tegenstanders om je heen. Je moet situaties lezen en snel besluiten wat je doet.”
Jetske: “Aanpassingsvermogen is cruciaal. Het draait niet om de snelste tijd, maar om het kunnen anticiperen op wedstrijdsituaties. Typerend voor een shorttracker is dat hij of zij het overzicht bewaart. Ook vind ik dat shorttrackers zich onderscheiden door het extra lef dat ze tonen. Ze moeten met een bepaald tempo door de bochten durven vliegen.”
Welke componenten vormen de kern van de sport?
Jeroen: “Er zijn drie pijlers: fysiek, techniek en tactiek. Daarboven staat het mentale aspect. De componenten zijn trainbaar en kun je ontwikkelen. Fysiek is het makkelijkst om relatief snel te verbeteren, zowel qua conditie als kracht. Techniek en tactiek vergen meer tijd.”
Jetske: “Techniek gaat om goede controle over je bewegingen op het ijs. Dat je stabiel beweegt en motorisch een goede basis hebt. Die motoriek heb je bijvoorbeeld nodig om diep in de bocht te kunnen zitten. Als je je kracht niet kwijt kunt op het ijs, wordt het lastig.
Ingmar: "Fysiek is 95 procent trainbaar, bij techniek is dat al lager; rond de 80 tot 85 procent. Je ontwikkelt een goede techniek door allround te trainen, met het juiste materiaal. Kracht op het ijs overbrengen gaat bij shorttrack om het balanceren van je afzet, het draaien en je letterlijke balans houden. Het ritme ligt relatief laag – als je het bijvoorbeeld met langebaanschaatsen vergelijkt. Er is continu druk op de benen, je moet lang contact met het ijs houden, veel draaien en met je rechterbeen de bocht goed inzetten. Als de bocht goed is, ontwikkel je veel snelheid en hoef je op het rechte eind minder te doen."
Jeroen: “Je moet technisch uitgedaagd blijven worden, met verschillende omstandigheden. Veel langebaanschaatsers leren schaatsen op een overdekte baan. Dan is het wennen wanneer ze op een open baan rijden. Dat werkt bij shorttrack net zo. De luchtvochtigheid kan verschillen, het ijs voelt anders. Zit je vlak voor een dweil – met meer dan zeventig man die al op het ijs hebben gereden – dan is het ijs helemaal uitgevreten en voelt het zwaar.
Bij het nabootsen en trainen van verschillende wedstrijdsituaties komt het tactische aspect kijken: de derde component. Tactiek gaat over welke aanpassingen de sporter kan maken tijdens de wedstrijd, wat er moet veranderen. Dat is iets anders dan van tevoren een plan maken; dat is namelijk strategie.”
Ingmar: “Tactisch zitten er gigantische verschillen tussen sporters die weten wat ze kunnen en degenen die dat niet weten. De shorttrackers die hun eigen kwaliteiten kennen, zijn tactisch veel verder en kunnen hun sterke punten uitbuiten. Zeker aan de top wordt op tactiek duidelijk wie zich het best bewust is van de ruimtes om zich heen. Tactiek kun je deels aanleren, maar om de slimste van de baan te zijn… Dat is echt aangeboren.”
Kun je fysiek voor- of nadelen hebben?
Jeroen: "Je moet vooral ontdekken waar je talent ligt. Er zijn zoveel complexe situaties bij shorttrack, dat het een groot voordeel is om te weten waar je goed in bent en wat je makkelijk afgaat. Dat kun je verder verbeteren en jezelf uitdagen. Afgelopen weekend won Carlos Alcaraz het toernooi van Roland Garros. Als hij vroeger niet meerdere sparringpartners en trainingsmaatjes had gehad, was hij nooit zo goed geweest. Daardoor kan hij variëren in zijn soorten slagen en kan hij inspelen op wat er gebeurt tijdens de wedstrijd. Dat geldt bij shorttrack ook: als je weet wat je lichaam kan, kun je je sterke kanten in je voordeel gebruiken."
Ingmar: “Lange tijd werd gedacht dat Europeanen vanwege hun lengte in het nadeel waren ten opzichte van de Aziaten, die jarenlang het shorttrack domineerden. Natuurlijk is het een voordeel als je niet zoveel ruimte nodig hebt om iemand in te halen. Met minder ruimte kun je in een kleiner gaatje duiken. Maar met langere benen heb je een langere afzet. En eenmaal op kop kun je jezelf makkelijker verdedigen als je groter bent. Lengte is niet doorslaggevend.”
En wat is de invloed van het mentale aspect?
Jetske: “Je moet lef hebben, wat ik eerder noemde. Verder zie je dat shorttrackers zich moeten aanpassen aan situaties. Je moet telkens de knop kunnen omzetten.”
Jeroen: “Het gaat om vragen als: kun je de trainingen volbrengen die de coach op papier zet? Kun je je voorbereiden? Heb je er zin in? Kun je het uiterste uit jezelf halen en presteren op het moment dat het moet? Ook moet je kunnen omgaan met druk en met opmerkingen vanuit je omgeving.”
Ingmar: “Veel shorttrackers hebben een vechtersmentaliteit. Je moet altijd bereid zijn om kapot te gaan, terwijl je ondertussen slim blijft rijden en vervolgens een kwartier later weer aan de start van een nieuwe race staat. Het helpt om in trainingen de lat al heel hoog te leggen, qua niveau en het tempo waarop wordt gereden. Het is mentaal zwaar om dat vol te houden. De Canadezen doen dat bijvoorbeeld heel goed; die gaan er ook volledig voor en weten het internationale veld daardoor te domineren.
Als het meeste trainbaar is, kan iedereen dan de top halen?
Jeroen: “Nee, want je moet je op alle componenten ontwikkelen. Neem Daphne Schippers: fysiek sterk en explosief, maar op het ijs zou ze niet uit de voeten kunnen. Ze beschikt niet over de techniek – en al zou ze die wel hebben, is er bij het hardlopen een hele andere tactiek. Sjinkie Knegt was een fenomeen in shorttrack door zijn tactiek op het ijs. Hij kon drie à vier seconden vooruitkijken. Hij wist voor het ingaan van de bocht al wat er bij het uitkomen zou gebeuren. Technisch was hij ook goed, alleen fysiek soms wat minder. Maar omdat hij technisch en tactisch zo sterk was, kwam hij ver."
Ingmar: “Op het tactische deel onderscheiden de beste shorttrackers zich vaak de van de rest. Schulting wist bijvoorbeeld dat als ze op kop lag, ze ontzettend moeilijk in te halen was. Dus ze veroverde die plek en reed intimiderend naar de finish. Bij de mannen zie je Jens van ’t Wout die op topsnelheid nog tussen zijn benen door naar het veld achter zich kan kijken. Dat is een goede skill. Het gaat erom dat je tactisch domineert om de beste lijnen te rijden.”
Wat zijn de beste lijnen om te rijden?
Ingmar: “Dat is afhankelijk van het veld. Doordat je tegen anderen rijdt, is de tijd van secundair belang. Wanneer je op kop rijdt, wil je met lichaamstaal en de lijnen die je schaatst de indruk achterlaten dat je niet in te halen bent. Dus zowel aan de buiten- als binnenkant zo min mogelijk ruimte geven. Het is continu een spelletje. Als jij degene bent die juist iemand moet passeren, kun je wat afstand houden om extra snelheid te maken en maak je een plan wanneer je iemand inhaalt. Bijvoorbeeld op het rechte stuk aan de binnenkant. Tegelijkertijd kan degene op kop dat doorhebben, en bewust even zachter rijden zodat de rijders achter hem gedwongen uit het ritme gehaald worden.”
“In het algemeen geldt dat een goed aangesneden bocht het moeilijkste moment is om in te halen. Als je met een mooie ronde lijn de bocht ingaat, ontwikkel je veel snelheid waardoor het minder energie kost om snelheid te maken op het rechte eind. Als je puur op snelheid de halve finale wint, kan je dat namelijk te veel energie gekost hebben voor de finale. Daarom is het belangrijk om slimme lijnen te rijden en het spelletje te spelen.”
Wat kun je op jonge leeftijd trainen om zo goed mogelijk te worden?
Jetske: “In de jeugd focussen we steeds meer op motoriek en techniek. Dat niveau loopt terug, waarschijnlijk omdat kinderen tegenwoordig minder bewegen en buitenspelen. Wie in zijn jeugd niet gewend is om allerlei sporten en spelletjes te doen, ontwikkelt een andere motoriek. Spelenderwijs bewegen is daarom belangrijk bij de pupillen. Bij de KNSB Talent Teams ligt de focus op een breed scala aan bewegingspatronen aanleren, zodat sporters allround worden opgeleid.”
Jeroen: “Je moet het vooral leuk vinden. Geniet van het ijs, speel veel spelletjes en rijd zoveel mogelijk rondjes. Hoe word je beter? Door te shorttracken. Als tiener wilde ik beter worden. De ijsbanen waren zo’n zes maanden per jaar geopend. In de zomer probeerde ik met regelmaat te blijven schaatsen door in het buitenland, in Frankrijk, te trainen. Zorg dus voor voldoende trainingsuren. Als laatste helpt het om uitgerust op de training te komen. Zo leer je efficiënt te schaatsen, heb je energie om diep in de bochten te zitten en heb je plezier.”
Hoe kun je als shorttracker blijven leren, maar ook presteren op het moment dat het moet?
Jeroen: “Er is een verschil tussen leren en presteren. Presteren draait om het optimaliseren van je potentie en het minimaliseren van alles wat dat tegenhoudt (‘drag’ genoemd). Leren is het herhalen totdat het blijft hangen, en daarna iets toevoegen zodat je dat verder kunt ontwikkelen. Shorttrackers hebben grofweg acht momenten in het jaar waarop ze moeten presteren: zes wereldbekerwedstrijden, een EK en een WK. Voor die acht momenten hebben ze enkele dagen voorbereiding, het taperen, waarbij de focus volledig op de wedstrijd ligt. Dat begint gemiddeld zeven dagen van tevoren. Zo’n zestig staan in het teken van presteren, de overige 300 van leren.
Bij leren zorgt de coach voor veel variatie. Trainen in onbekende omgevingen, de schaatsers na laten denken waarom ze dingen doen, bewust slecht ijs, inspelen op de weersomstandigheden. Dan gebeurt er veel waardoor iemand niet optimaal presteert, maar wel optimaal leert. Tijdens de vijftig dagen, gericht op prestatie, draait het juist om het finetunen. Dan wil je ze de perfecte bocht laten rijden en extra vertrouwen geven.”
Wat is belangrijk als coach in het shorttrack?
Jeroen: Er zijn veel elementen, waarbij ik ook geloof in de overeenkomsten met andere sporten. De belangrijkste boodschap aan andere coaches: heb een plan. If you fail to plan, you plan to fail. Je plan is je houvast. Vooraf weet je dat het niet altijd soepel loopt: er zijn onvoorziene omstandigheden, blessures, ziektes en wisselingen. Als je van tevoren zaken uitwerkt, weet je hoe je moet anticiperen. Ten tweede: wat zijn je doelen? Zorg dat je daarbij de juiste benchmarks hebt. Het heeft geen zin om vier jaar lang te roepen dat je olympisch kampioen wilt worden. Het gaat erom hoe je dat gaat doen en wat je daarvoor nodig hebt. Als coach moet je je op alles voorbereiden."