“Ik zit er namens de atleten, maar ik moet ook kijken naar het grotere geheel.” Het is de zin die de positie van Douwe de Vries samenvat. De oud-schaatser is tegenwoordig bestuurslid van de ISU en vertegenwoordiger van de atletencommissie. Hij reageert op de kritiek van verschillende kanten.
De Internationale Schaatsunie (ISU) bestuurt vijf disciplines: het langebaanschaatsen, shorttrack, kunstschaatsen, synchroonschaatsen en ijsdansen. Waar kunstschaatsen internationaal een miljoenenpubliek trekt, ligt in Nederland de focus traditioneel op het langebaanschaatsen. De voorbeelden en kritiekpunten in dit artikel komen daarom vooral uit die laatste discipline, het terrein waarin Douwe de Vries zelf de meeste ervaring heeft.
Zo uitte wereldkampioen Peder Kongshaug flinke zorgen over het prijzengeld, dat volgens hem al decennialang nauwelijks is meegegroeid met kosten en inflatie. “Het is een schande dat de ISU meer geld besteedt aan de salarissen van de 36 werknemers en het ISU congres dan aan het prijzengeld van de drie sporten (langebaanschaatsen, shorttrack en kunstschaatsen, red.)”, zei de Noor.
Tegelijkertijd was er bij Jorrit Bergsma sterke twijfel over het sleutelen aan wedstrijdformats zoals de massastart. De Vries herkent die signalen. “Ik vind het juist goed dat atleten zich uitspreken”, zegt hij. “Niet één keer iets roepen en daarna verdwijnen, maar betrokken blijven en meedenken. Dat gebeurt nu.”
Volgens hem raakt de kritiek een fundamenteler probleem. De ISU is niet alleen regelgever, maar ook organisator en commerciële speler. Verschillende belangen en de ingrepen die nodig zijn om de sport überhaupt levensvatbaar te houden, zorgen voor spanning. “Sport is een bijzondere bedrijfsvoering”, zegt De Vries. “Er zijn heel weinig sectoren waarin je zoveel vraagt van mensen, terwijl de beloning zo onzeker is.”
Tegen die achtergrond werkt de ISU onder leiding van de nieuwe president Kim Jae-youl aan Vision 2030, een meerjarenplan dat de sport toekomstbestendig moet maken en moderniseren. Met zijn aantreden (per 10 juni 2022) is expliciet ingezet op hervorming, internationale groei en een sterkere positie van de sport in een veranderend sportlandschap. Het gaat volgens De Vries niet om een lik verf, maar om een herziening van hoe de sport georganiseerd en verkocht wordt. “Het begint bij de realiteit dat er maar een paar echt grote sporten is in de wereld. Formule 1, voetbal, wielrennen. Alle internationale bonden daaronder gaan het financieel moeilijk krijgen”, legt hij uit.
Dat heeft volgens hem weinig met schaatsen specifiek te maken. Jongere generaties kijken minder sport en doen dat bovendien anders. “Mainstream televisie kijken ze niet meer. Maar daar verdienen sportbonden wel hun geld. Zonder inkomsten kun je geen wedstrijden organiseren. En zonder wedstrijden kun je ook geen sport faciliteren.” Daarmee doemt een fundamentele vraag op: hoe kan de ISU haar inkomstenstroom veiligstellen in een sportwereld die snel verandert, zonder het karakter van de sport te verliezen?
Volgens De Vries vraagt die realiteit ook iets van atleten. Zij zullen, in zekere mate, moeten meegroeien met hoe de sport wordt gepresenteerd. Daarbij verwijst hij naar andere sporten. Max Verstappen geeft bijvoorbeeld interviews vlak voordat hij de auto instapt en voetballers staan de pers te woord in de rust. Zo krijgt de sportfan steeds een intiem kijkje in de keuken, wat zorgt voor meer verbinding met de sporters en sport.
De Vries verwijst naar een onderzoek van Team Whistle, een Amerikaans sportonderzoeksbureau, en naar cijfers rond de Formule 1-serie Drive to Survive. Daaruit blijkt dat jongvolwassenen meer waarde hechten aan storytelling dan aan de wedstrijd alleen. Die inzichten zijn meegenomen in de ontwikkeling van Vision 2030 en leiden tot een duidelijke conclusie: atleten zullen zich geleidelijk meer moeten openstellen.
Tegelijkertijd beseft De Vries dat dit geen kleine verandering is. Hij verwacht niet dat schaatsers ‘vanaf morgen’ ineens mediageniek moeten zijn. Wel zal storytelling een grotere rol moeten gaan spelen. Niet alleen om te laten zien hoe iemand traint, maar ook wie die sporter is, wat hij meemaakt en wat er achter de prestaties schuilgaat. Maar volgens De Vries gaat het mis wanneer de noodzaak niet goed aan schaatsers wordt uitgelegd. Atleten moeten niet alleen aangesproken worden op hun rol, maar ook gefaciliteerd en ondersteund worden om die rol te kunnen vervullen.
Tegelijkertijd zet de ISU in op veranderingen op het gebied van data, media en marketing voor ijshallen wereldwijd. Het mediateam is uitgebreid met mensen uit verschillende landen en achtergronden om de sport lokaal relevant te maken. “Je kunt niet overal hetzelfde doen en verwachten dat het werkt.” In China bleek er bijvoorbeeld begin oktober een nationale vakantieweek te zijn, wat gevolgen heeft voor bereik en planning van wedstrijden. Volgens De Vries moet de ISU daar in haar planning en zichtbaarheid rekening mee houden, bijvoorbeeld bij het moment waarop wedstrijden worden georganiseerd of gepromoot.
De vraag is wel of die aanpak voldoende is om structurele problemen op te lossen. Data en bereik zijn geen garantie voor betrokkenheid, en zichtbaarheid online vertaalt zich niet automatisch naar volle tribunes. De Vries plaatst daar een kanttekening bij. Hij benadrukt dat het voor de ISU niet uitsluitend gaat om volle stadions, maar om de manier waarop de sport wereldwijd wordt beleefd en gepresenteerd. Online bereik en internationale zichtbaarheid kunnen voor de toekomst van het schaatsen minstens zo belangrijk zijn.
Hoe die strategische volgorde binnen de plannen van de ISU eruit moet zien, is echter nog onduidelijk. Begint het bij het vertellen van sterkere verhalen en sterren die de sport kunnen dragen? Of draait het eerst om zichtbaarheid en bereik, om meer mensen naar de ijsbaan en de livestreams te krijgen, in de hoop dat de emotionele binding later volgt? De Vries vindt het, gezien zijn positie binnen de ISU, niet aan hem om daar een antwoord op te geven.
De kritiek van Kongshaug op het prijzengeld noemt De Vries terecht. “Ik ben het inhoudelijk met hem eens.” Volgens hem stond een verhoging al op de agenda, maar is die eerder gesneuveld door andere prioriteiten, zoals de hervorming van de statuten. “Als je alles tegelijk wilt doen, haal je soms niks.” De atletencommissie speelt daarin een belangrijke rol. Jaarlijks zijn er bijeenkomsten waar atleten rechtstreeks vragen kunnen stellen aan councilmembers en technische commissies. “Dat is hét moment om feedback te geven”, zegt De Vries. “Blijf je uitspreken”, zegt hij tegen de rijders.
Over de massastart is De Vries genuanceerd. Hij begrijpt de weerstand tegen verandering, maar wijst erop dat niet elke race aantrekkelijk is voor de kijker. “Als je er als leek naar kijkt, is dit onderdeel soms vaag”, zegt hij. “Dan gaat er een bel, maar is er geen sprake van de laatste ronde.” Dat een massastart kan werken, erkent hij direct. Avonden waarop Thialf tijdens een World Cup ontploft als Jorrit Bergsma solo wegrijdt, noemt niemand een probleem. Maar volgens De Vries mag de aantrekkingskracht van een onderdeel daar niet van afhangen. Het moet vaker kloppen, niet alleen op de uitzonderlijke momenten.
Experimenteren (met bijvoorbeeld een afvalrace) vindt hij daarom logisch, zolang veiligheid vooropstaat. “Je moet dingen testen. Kijken wat het doet. En als het niet werkt, stop je ermee.” Vasthouden aan ‘het is altijd zo geweest’ noemt hij geen optie. “Geen enkel bedrijf op deze planeet gebruikt dat als slogan.”
Voor de toekomst hoopt De Vries internationaal op een sport die beter verdeeld is, met atleten die in meer landen fatsoenlijk kunnen rondkomen. “Basisvoorzieningen voor de sporters moeten gewoon beter.” Hij benadrukt dat er aan het Nederlandse schaatsen weinig mankeert. “Het is hier super”, zegt De Vries. “Maar we moeten ook internationaal groot blijven.”
Vision 2030 is daarmee geen vast eindpunt, maar een proces van leren, aanpassen en soms loslaten. “We moeten leren innoveren en aanpassen aan de tijd.” Gebeurt dat niet, dan komt de toekomstbestendigheid van het schaatsen onder druk te staan.