Top-3: 1. Coen de Koning 9.53 uur, 2. Sjoerd Swierstra 10.21, 3. Gerlof van der Leij 11.04
Wedstrijd: 42 deelnemers, 37 gefinisht
Toertocht: 111 deelnemers, 84 gefinisht
IJsdikte: 15 centimeter
Bijzonderheden: Nog maar eens een aflevering die via het noorden verliep en veel uitrijders kon laten registreren. Onder hen was een Argentijnse veehouder, Overa Negra. De Zuid-Amerikaan startte als wedstrijddeelnemer, maar besloot halverwege als toerschaatser de reis voort te zetten. Het feit dat hij zijn schaatsen brak en om een alternatief te organiseren 2,5 uur kwijt was, zal er vast een rol in hebben gespeeld.
Het was guur weer, de baan door opgevroren sneeuw op veel plaatsen niet best. Deze derde zou het einde inleiden van de zogenoemde gidsen of voorrijders: schaatsers van de streek die zelfs geblinddoekt de weg over de uitgestrekte, Friese wateren nog zouden vinden. Wie een getalenteerde kaartlezer annex atleet kon charteren voor een paar gulden (wel een stevige vergoeding voor die tijd), leed geen onnodig tijdverlies. Bovendien profiteerden degenen die een doorgewinterde rijder inschakelden, van zijn schaatskwaliteiten. Immers, de krachten gebundeld betekende meer snelheid en de kortste route volgen.
Lang niet alle rijders waren gecharmeerd van dit soort ‘hulpdiensten’. Tiete Rooseboom uit Amsterdam pleitte heel resoluut voor het verbieden ervan. ‘In plaats daarvan moet men dan de route op enkele plaatsen laten aangeven’, oordeelde hij in een enquête over het onderwerp. ‘Gebeurt het verbieden van een gangmaker niet, dan zal het mogelijk zijn dat een persoon zich om de 50 kilometer door een goede rijder laat ‘trekken’. Hij, die de beste gangmaking heeft, wint gemakkelijk’.
Een ander wond zich op over de tarieven van de gids. ‘In Bolsward en Workum vroeg men een gulden”, aldus de uit Arum afkomstige IJpma. ‘Te Staveren en Sloten, waar het moeilijker werd, was het twee gulden. Nu was de weg naar Staveren nog wel te vinden, maar van daar naar Sloten werd het niet vertrouwd zonder gids te rijden. Te Staveren besloot ik daarom een gids te nemen, totdat de heeren ons voor niet minder dan vijf gulden van dienst wilden zijn. Dat had ik er niet voor over’.
Een derde deelnemer schaatste in de val van een oplichter. Hij regelde een koerszetter voor het traject Staveren-Sloten, maar die bleek met zijn gevolg binnen de kortste keren verdwaald te zijn. In plaats van Sloten arriveerde A. Krol in Woudsend, en van daaruit kon hij pas op weg naar Sloten. ‘Zulke gidsen moeten er beslist niet meer worden aangenomen. Want die denken niet om de rijders, maar puur om het geld’.
De hele discussie over de heikele kwestie moest Coen de Koning vijf jaar hebben dwarsgezeten. Dit fenomeen van de sport – hij werd na Jaap Eden de tweede Nederlandse wereldkampioen allround (1905), veroverde een tweede en derde plaats op het EK (1904 en 1906) en mocht zich drie keer nationaal kampioen noemen (1903, 1905 en 1912) – won de Elfstedentocht van 1912 al op grootse wijze, met dank aan een weergaloze gids, de Friese schipper J. Klinkhamer die hem hielp het verweer van de stugge sergeant bij de infanterie Jan Ferwerda te breken.
De militair sloeg evenwel venijnig terug na de hevige strijd op het ijs: hij beschuldigde De Koning ervan dat die zich langere tijd had laten trekken door Klinkhamer. ‘Coen de Geweldige’, zoals zijn bijnaam luidde, reageerde des duivels. “We zien elkaar nog weleens, mannetje!’, was de enige boodschap voor Ferwerda. Het conflict werd in de kiem gesmoord: Ferwerda’s kritiek bereikte het centraal bestuur van de vereniging nimmer als een officieel protest.
Aan de vooravond van de derde Elfstedentocht bevond De Koning zich in het noorden van het land, naar eigen zeggen om mee te doen aan het NK in Veendam. Zijn voornemen vloog de prullenbak in op het moment dat hij hoorde dat Ferwerda opnieuw een poging zou wagen om de wedstrijd te winnen. Uit een krantenvinterview van 1917: ‘Ik ben naar Leeuwarden vertrokken en toen ik hem ’s morgens om vier uur ontmoette, heb ik hem voor de start gezegd: je kunt vandaag twee dingen beleven: De Koning wordt eerste, of je kunt een doodskist voor mij bestellen!’
‘Tot Dokkum bleven we bij elkaar. Ferwerda, Swierstra en ik vormden het hoofdpeloton. Van het begin af aan reed ik de streek die ik dacht den geheelen dag te kunnen volhouden. Op vijf kilometer van Leeuwwarden was Swierstra alleen nog bij me. Ferwerda was minstens een uur achter, toen zakte ook Swierstra af. Anderhalf uur vroeger dan verwacht was ik binnen, in negen uur en 53 minuten. Ik heb die 206 kilometer dus gereden met een gemiddelde snelheid van 22 km/uur. In de twaalf conroleposten heb ik te zamen niet langer dan zeventien minuten rust genomen. Zodra ik aankwam, gaf ik mijn kaart af, dronk een glas melk met een ei en ging weer door. Voor de rest at ik biefstuk’.
Hoe onstopbaar de in Leur wonende De Koning was, zou de gids Jan Poepjes moeten kunnen navertellen. In Staveren (of Stavoren) kon er gekozen worden uit achttien man van wie Poepjes de gelukkige werd. Die ging hem veilig voor op de meren, al klaagde hij diverse keren over het moordende tempo dat Coen aanhield. De waarschijnlijke oorzaak van die furie: Ferwerda tot op het bot vernederen. Het draaide uit op een ongekende aframmeling van de beroepssoldaat die bepaald niet zijn beste dag in zijn sportieve bestaan beleefde. Hij arriveerde op drie minuten na met een achterstand van twee uur in Leeuwarden, toch nog als nummer zeven in de uitslag.
De Konings geheim? Dat onthulde hij na zijn lange, imposante carrière. ‘Van mijn twintigste tot en met mijn acht en dertigste heb ik geen draadje tabak gehad en geen druppel alcohol. Iedere dag, winter en zomer, heb ik twee maal drie kwartier kamergymnastiek gedaan en een maal in maand een mars van 40 kilometer gemaakt’.
Discipline derhalve. Niets meer, niets minder.