Experimenteren met de techniek, het is aan Sander van Ginkel wel toevertrouwd. Het hoofd van de bewegingswetenschapper van de KNSB draait alle dagen op volle toeren. Hoe meer data hij kan achterhalen in het schaatsen, des te meer profijt ’s lands toppers hebben in een eeuwige jacht op records. En dus lijkt het hem wel aardig eens wat te proberen met het ‘onbekende’ terrein van de eerste vijftig meter op het kortste nummer van het driedaagse toernooi.

 

Achter de startzone van de 500 meter staan twee mensen met een laserpistool die vergelijkbaar zijn aan de apparatuur die de politie gebruikt om hardrijders op de rijkswegen te snappen. “We gebruiken ze hier om gedurende de eerste vijftig meter elke honderdste van een seconde na de start te kunnen peilen waar de schaatser is. Zo kun je de snelheid en de versnelling meten. Je moet heel goed richten op de persoon, vandaar de afstand van vijftig meter. Daarna is het vrijwel ondoenlijk de punt op de rug of kont van een heen en weer bewegende schaatser te richten”, aldus Van Ginkel, die in het verleden op een dergelijke manier heeft gewerkt in de atletiek. “Daar was het eenvoudiger: hardlopers zijn langzamer dan schaatsers en gaan doorgaans rechtdoor.”

Iedereen kijkt altijd nieuwsgierig naar de scoreborden of de tijdwaarneming die onder in het beeld van de tv meeloopt zodra de snelle mannen en vrouwen vanaf de startlijn vertrekken. De opening geeft een indicatie van de eindscore, maar zo redeneert Van Ginkel, die eerste fase van de sprint levert misschien wel een schat aan nieuwe informatie op. “Wat precies weet ik op dit moment niet exact. Je kunt sowieso heel nauwkeurig zien wat de versnelling en startsnelheid is op de eerste vijftig meter, terwijl je normaal gesproken geen data hebt van die eerste, belangrijke fase van een race. Hoe goed is je start en wat is de tussentijd na een, twee of tien meter, oftewel je kunt het hele verloop in kaart krijgen. Wat we nu weten is de tussentijd op honderd meter, terwijl er daarvoor al heel veel is gebeurd. Dat kan cruciaal zijn voor de rest van de race.”

 

“Wat ik uiteindelijk hoop”, vervolgt hij, “is dat je bij elke pas kunt nagaan wat de versnelling is, maar evengoed de vertraging die erbij optreedt. Ook moeten we in staat te meten hoe de linker- en rechterslag zich tot elkaar verhouden. Volgens mij biedt de methode veel potentie, maar we hebben dit nog nooit in het schaatsen gedaan. De grote merkenteams ontvangen alle cijfers, met dien verstande dat ze alleen over de data kunnen beschikken van hun eigen schaatsers. Deze info deelt men nu eenmaal niet graag met de concurrentie. Dit is de eerste keer dat ik dit probeer, straks op het olympisch kwalificatietoernooi herhalen we het probeersel.”