1991: kilometers lang ploeteren, klunen en lopen geblazen over een eindeloze sneeuw- en ijsvlakte.
Die onrust heb ik altijd in me gehad. Dat is kennelijk iets uit een vorig leven. Net zoals de aanleg voor schaatsen. In de zeer strenge winter van 1963 reed ik als jochie van 12 al een toertocht van 90 kilometer. Op ijshockeyschaatsen! Daarna kon ik eigenlijk niet wachten tot ik de startgerechtigde Elfstedenleeftijd van 18 jaar had bereikt. Maar toen het eenmaal zo ver was, bleek Koning Winter met de noorderzon vertrokken.
Schaatsliefhebbers weten het allemaal: tussen de Elfstedentochten van 1963 en 1985 gaapt een gat van 22 jaar. Toch bleef de hunkering eens de tocht der tochten te rijden bestaan. Het hoefde maar een paar nachten gevroren te hebben of we maakten elkaar bij de IJsclub Haarlem gek. In Davos bijvoorbeeld, waar we de kerstvakantie op schaatstrainingskamp doorbrachten. We schrijven december 1978. Uit Nederland sijpelen berichten door dat het flink vriest. Komt er eindelijk een Elfstedentocht? Moeten we terug? We oefenen in ieder geval de start: een stuk lopen en kijken wie het snelst zijn schaatsen aan heeft. In Zwitserland ontstond ook het idee de Elfsteden ’wild’ te gaan rijden zodra de gelegenheid zich zou voordoen.
Vier jaar later was het zover. Begin 1982 wintert het en wordt zelfs voorzichtig over een Elfstedentocht gesproken. Er zijn echter te veel knelpunten. Omdat het weerbericht dooi voorspelt, stort ik me samen met vijf andere IJsclub Haarlem-leden op 16 januari ’82 in het wilde Friese avontuur. Na 12 uur en 10 minuten stappen we af op een historische plaats in de Elfstedengeschiedenis: de Prinsentuin.
Sindsdien reed ik de Elfstedentocht nog drie-en-een-half-keer ’wild’ en drie maal ’echt’.Gekgenoeg was die ’halve’ keer misschien wel de mooiste. We schrijven 14 februari 1991. Na een nachtelijke autorit met de nodige mist en sneeuw werd om half zeven bij de Boksumerdam de eerste voet op Elfstedenijs gezet. Hoewel de baan richting Sneek in voorgaande dagen geveegd moet zijn geweest, gezien de sneeuwhopen aan de zijkant van de vaart, bedekte een verse laag sneeuw de route. Bij het betreden van de Galamadammen maakte een bord van de Friese IJswegencentrale ons duidelijk wat ons te wachten stond: “einde uitgezette route”. Vervolgens was het kilometers lang ploeteren, klunen en lopen geblazen over een eindeloze sneeuw- en ijsvlakte.
Na de traditionele klun onder de Rijksweg bij Bolsward werden we bij een splitsing door twee dorpelingen verkeerd gestuurd. Het zou het einde van de officieuze monstertocht inhouden. Na drie kwartier schaatsen, waarbij Kimswerd en Witmarsum maar niet dichterbij kwamen, stonden we ineens voor het Van Harinxmakanaal tegenover Franeker.
Na acht en een half uur schaatsen was de lol van de ’wilde’ tocht er af. We hadden immers de achtste stad, Harlingen, gemist. Toen omstanders ons bovendien waarschuwden dat het ijs nog slechter zou worden, besloten we de handdoek in de ring te gooien.
Wat echter het rijden van een Elfstedentocht betekent, ’wild’ of echt en voltooid of niet, ondervonden we onderweg van Franeker naar Leeuwarden met de plaatselijke dieselloc. Toen de controleur hoorde van onze Elfstedenavontuur en vernam dat onze auto’s bij de Boksumerdam stonden, opperde de Fries dat hij de trein wel even bij de Zwette zou laten stoppen. En zo werden we midden in de weilanden uit het boemeltje Harlingen-Leeuwarden gehesen. Zoiets kan, net als het rijden van de Elfstedentocht, alleen in Friesland.
Huub Snoep is hoofdredacteur van het magazine SchaatsSport