En wij stonden er dan wat sneu naar te kijken. We hadden ons best weer gedaan, maar kansloos verloren.

We vierden groots feest als we met een relayteam ternauwernood brons binnen konden slepen. Daar hielden we ons dan aan vast, die kleine succesjes. We hielden ons vast aan een nieuwe generatie toppers, waarover we dan een paar jaar later moesten concluderen dat ze voor het schaatsen hadden gekozen. En ondertussen bleef dat Italiaanse volkslied ons tergen, de Franse Marseillaise evenzo. Kregen we even wat vertrouwen? Beng, weer een klap in het gezicht. We klampten ons vast aan hoop, werkelijk geloof hadden we niet.

De kleine, rappe mannetjes uit die knoflooklanden leken wel reuzen, zo huizenhoog keken we tegen ze op. Onvermoeibaar waren ze. En die vrouwen? Die gooiden vol overgave al hun passie en temperament in korte felle slagen. Als onze lange-blonde-vrouwenbenen eens op gang kwamen, waren zij reeds naar het goud gespagaat.

En dan de vorige week. Zeventien gouden plakken voor Nederland. Succes went zo snel, dat het getal al niet eens meer indruk maakt. Maar ze-ven-tien gouden plakken, dat waren de aantallen waar de grootmachten mee thuis kwamen, als ze een héél goed toernooi hadden gehad. Zo’n toernooi waar wij dan van zeiden: hoe is het mogelijk? Hoe kunnen die lui zo goed zijn? We beschuldigden ze, van doping bijvoorbeeld, om ons eigen falen te rechtvaardigen. Om hóóp te blijven houden. Omdat we gewoon geen verklaring hadden. 

Zeventien keer goud. Ik lees een Tweet van een schaatsjournalist, die concludeert dat het succes te danken is aan Desly Hill. Ik denk: scorebordjournalistiek. Het kan toch niet zo simpel zijn? Is alleen het toevallig aanstellen van de juiste coach op het juiste moment de sleutel tot succes?

Hill zag de potentie in Nederland, zag dat we hoop koesterden, maar zag ook dat er geen geloof was. Des’ ‘positive thinking’ sloeg aan bij een generatie, die weigerde de skates te ruilen voor de schaatsen, omdat ze het lef had te geloven in internationaal succes. Terwijl ik stiekem minzaam lachte om haar op het oog simpele, lege quotes, was er een groep die de inhoud ervan ter harte nam. Het ‘waarom zouden we niet kunnen winnen?’ heeft betekenis gekregen, terwijl ik moeiteloos tientallen redenen kon opnoemen waarom we inderdaad niet zouden kunnen winnen.

Dat is de grote les van de Wilhelmusinvasie op de afgelopen EK. Terwijl we de dominantie van bepaalde landen tien jaar geleden in onze onmacht schamper afdeden met dopingverdenkingen of vals spel, weten we nu dat je honderd procent clean het ongelofelijke kunt bereiken. Dat is het mooie van topsport. Ieder succes begint met een droom die andere mensen niet hebben en niet begrijpen. Ondanks dat onbegrip moet je dus gewoon door blijven werken. 

Had de schaatsjournalist het met zijn conclusie dan bij het rechte eind? Bijna. Er is meer. Terwijl in andere landen de geldkraan langzaam werd dichtgeknepen, kon het Nederlandse team als prof gaan leven dankzij de A-status van het NOC*NSF. Natuurlijk, we houden van de sport, maar met die duizend euro per maand nog een beetje meer. Ondanks Australische invloeden en peptalks, blijven we wel Nederlands natuurlijk. 

Geert Plender is journalist, marathonschaatser en inline-skater. Hij is Nederlands kampioen afvalkoers op de piste.