Wie denkt dat Nederland altijd tot de internationale schaatstop heeft behoort, heeft het helemaal mis. Natuurlijk: Jaap Eden was al in 1893 de eerste officiële wereldkampioen, en hij zou in totaal drie wereldtitels behalen. Maar ná Jaap Eden ging het snel bergafwaarts met het nationale hardrijden.
Coen de Koning werd in 1905 in Groningen weliswaar wereldkampioen, maar in dat door dooi uitgestelde toernooi had hij slechts één matige Noor als tegenstander. Het was het meest gedevalueerde wereldkampioenschap ooit. Na Coen de Koning zakte het niveau van de Nederlandse hardrijders snel weg. Als er al eens een Nederlander aan een internationaal kampioenschap meedeed, eindigde hij steevast in de achterhoede.
Het is aan Gerrit van Laer, de toenmalige penningmeester van de schaatsbond (hij zou het nog brengen tot president van de ISU) te danken dat aan die neerwaartse spiraal een einde kwam. Van Laer realiseerde zich in 1920 dat er elk jaar in het buitenland getraind moest worden, wilde Nederland ooit nog een schaatskampioen voortbrengen. Van Laer, in het dagelijks leven directeur van de Amsterdamse effectenbeurs, besloot om een deel van het bondskapitaal te beleggen in Indische aandelen. Met de verwachte winst kon dan een trainingskamp in het buitenland van talentvolle rijders gefinancierd worden.
De film “Met onze Hollandsche jongens naar Zwitserland” (1924, zonder geluid)
Eind 1923 was het zover. Er was duizend gulden winst, en daarmee kon een ploeg van twaalf rijders drie weken naar St. Moritz en Davos gestuurd worden. Sjaak de Koning, Nederlands kampioen in 1914 en broer van oud-Elfstedenwinnaar en wereldkampioen Coen, werd aangewezen als eerste nationale “kernploegtrainer.”
Uitgezwaaid door vrienden en familie, vertrok op 22 december 1923 de allereerste Nederlandse schaatskernploeg per trein naar Zwitserland. De bekendste rijders in de ploeg waren Teun Boot uit Purmerend, Willem Kos uit Oudkarspel en de Amsterdammers Sjef Blaisse en Han Haag. Drie gefortuneerde Leidse studenten gingen op eigen kosten mee.
Na drie weken ijverige training stond er in St. Moritz zelfs een internationale wedstrijd op het programma, waar ook de beste Zwitserse rijders voor werden uitgenodigd. De beker voor deze wedstrijd was dankzij de Indische relaties van penningmeester Van Laer beschikbaar gesteld door een rijke Javaanse sultan. Zo werd er op 15 en 16 januari 1924 in St. Moritz gestreden om “den eerebeker, aangeboden door Z.H. den Sultan van Boeloengan.” Winnaar van deze tropische schaatsbeker werd Teun Boot, die vlak voor vertrek pas op het laatste moment een paspoort had gekregen.
De beker van de Sultan van Boeloengan, nu te zien in het Schaatsmuseum in Hindeloopen
Vanaf 1924 ging er voortaan jaarlijks een Nederlandse schaatskernploeg naar Zwitserland. Langzaam maar zeker leidde dat tot de gewenste vooruitgang. Al in 1925 werd Teun Boot vierde bij het Europees kampioenschap. Grootste succes vóór de oorlog kwam op naam van Siem Heiden, die in 1933 in Davos het wereldrecord op de 5000 meter verbrak. Tot titels kwam het nog niet.
De Haagse cineast Willy Mullens begreep in 1924 direct het historische belang van de uitzending van de Nederlandse schaatsers naar Zwitserland. Hij ging met de ploeg mee en maakte de eerste Nederlandse schaatsfilm uit de geschiedenis. Een nog “stomme” film, die prachtig laat zien hoe het Nederlandse schaatsen bijna een eeuw geleden dankzij het fenomeen “kernploeg” weer langzaam tot de internationale top ging behoren.
Zes rijders van de eerste kernploeg poseren in Davos. Vlnr: Coen de Koning jr., Sjef Blaisse, Teun Boot, Harry Krul, bondscoach Sjaak de Koning en Willem Kos.
Marnix Koolhaas is schaatshistoricus. Samen met Huub Snoep verzorgt hij de wekelijkse rubriek 'Het historisch perspectief' op schaatsen.nl.