Terug naar 2004. Ik was 19, had een grote bek en vond dat het tijd was dat de oude garde werd verslagen. Arjan Smit regeerde, Arjan Mombarg en Cedric Michaud waren zijn luitenanten en een hele rits Belgen zorgde voor het nodige vuur in het peloton. Daarachter: wij. Jonkies met vooruitgestoken borsten.
Geen respect, maar op en over het randje in de koers en daar buiten. Met mij een hele reeks generatiegenoten. Op het NK dat jaar in Vorden wint nog steeds Arjan Smit, maar hij ziet een stel ongeleide projectielen steeds dichterbij komen.
Naast hem klimmen de jeugdige koppies van Ingmar Berga en Sjoerd Huisman op het podium. In de top tien ook Roy Boeve, ikzelf en een jaar later bijvoorbeeld ook Karlo Timmerman en Jan van Loon. In 2006 gebeurt het onwaarschijnlijke. Smit wordt verslagen, Gary Hekman wordt Nederlands kampioen op de marathon, 19 jaren jong.
2004, dat is acht jaar geleden. Bekijk de uitslagen van toen en de uitslagen van nu en je ziet dezelfde namen. Koen Verweij en Crispijn Ariëns hebben zich er tussen en soms bovenuit gewerkt, maar voor de rest is alles hetzelfde. Behalve dan dat de oudjes van toen niet meer zijn, en de jonkies van toen bijna oud zijn geworden.
In Utrecht kon je zien waarom dat erg is. In onze jonge jaren was er geen haar op ons hoofd dat er aan dacht een kopgroep zomaar weg te laten rijden. We waren gretig, onze carrières moesten nog beginnen. Iedere koers was een finale, een WK-finale. Als er iemand de berm in moest om ons treintje te kunnen lanceren, dan moest dat maar.
Op de Nederreindseberg reed na vier kilometer een kopgroep weg met subtoppers. De matadoren keken elkaar aan, gunden elkaar geen meter, gaven het op en de rest van het peloton liet het op zijn beloop. Geen emotie, motivatie of enthousiasme.
Tijd voor een nieuwe generatie, dacht ik toen. Tijd voor jonge honden die, net als wij toen, ons de berm in sjezen, rijden met vuur in de ogen en overwinningen vieren alsof het een Touretappe betreft. Tijd voor een generatie die een wedstrijd weer belangrijk vindt. Die erin vliegt en het gewoon niet accepteert na vijf minuten al niet meer voor de overwinning te koersen.
Want onze generatie, laten we wel wezen, is bijna uitgeblust. We trainen voor het ijs, staan met vermoeide benen aan de start en stiekem zijn we blij als het een zaterdagje wat minder hard gaat. Dat levert echt geen koersen meer op die gaan op het scherp van de snede.
Ik ben al jaren niet meer de baan uitgebeukt, de jury heeft een makkie. De jonkies, we hebben ze nodig. Vóórin de koers, met het mes tussen de tanden.
Ik zie ze niet.
Geert Plender is marathonschaatser en inline-skater.