De grote vierkamp, de strijd over de klassieke afstanden 500, 1500, 5000 en 10.000 meter (voor dames een 3000 meter in plaats van de 10.000) kun je gerust een icoon van de sport noemen. In geen enkele andere sportdiscipline kent men een systeem waarbij de kampioen aangewezen wordt op basis van een combinatieklassement van vier verschillende afstanden. Stel het eens voor bij de atletiek: sprinters die een tien kilometer gaan lopen of marathonlopers die een 100 meter moeten lopen. Het zou tot potsierlijke vertoningen leiden die niets met sport te maken hebben.

De manier waarop de grote vierkamp in de schaatssport terecht is gekomen, is een boeiend verhaal. Al in 1892 organiseerde de schaatssport zich internationaal. Dat gebeurde op initiatief van sportpromotor Pim Mulier in het Scheveninger Kurhaus. Na de internationale roeifederatie, die drie maanden eerder was gevormd, was de schaatssport de tweede moderne sport met een officiële internationale bond.

De noodzaak om zo’n organisatie op te richten was groot. Het hardrijden op de schaats had zich vanaf circa 1880 sterk ontwikkeld met tal van internationale wedstrijden in Europa en Amerika. Door die wildgroei werd het gebrek aan reglementering steeds nijpender. De schaatswereld kende vele zelfbenoemde 'wereldkampioenen' die elkaar in matches, al of niet om geld, uitdaagden. En daar begon het gedonder. Over welke afstanden moesten die matches gehouden worden? In Amerika was een voorkeur voor korte afstanden, maar de Noor Axel Paulsen, één van de eerste championskaters ter wereld en een gewiekst professional, deed het het liefst over 10 Engelse mijlen of meer. Pim Mulier begreep dat aan die chaos een einde gemaakt moest worden om de schaatssport verder te ontwikkelen en organiseerde daarom het oprichtingscongres van de ISU in Scheveningen .

Het belangrijkste agendapunt van de door zes landen bijgewoonde oprichtingsvergadering was de reglementering van het wereldkampioenschap hardrijden. Gelukkig was er al enige orde in de chaos gebracht door de Amsterdamsche IJs Club, die in 1889, ’90 en ’91 officieuze wereldkampioenschappen had georganiseerd met eerst een drie- en later een vierkamp. Daarmee was de basis gelegd voor een 'WK-format'. Een wereldkampioen, zo kwamen de oprichters van de ISU al snel overeen, zou zich dienen te bewijzen op twee korte en twee lange afstanden.

De vraag was alleen: welke afstanden moesten dat zijn? Groot-Brittannië, toen een vooraanstaand schaatsland, wilde afstanden in mijlen. De overige landen hadden een voorkeur voor afstanden in meters. Volgens de notulen van de oprichtingsvergadering van de ISU kwam na eindeloze discussies Pim Mulier met een typisch Hollands verzoeningsvoorstel: 500, 5000 en 10.000 meter, plus de traditionele Engelse mijl (1609 meter) als compromis voor de Engelsen. Maar de Duitse afgevaardigde Otto Bohn vond dat maar niets en stelde de vier klassieke metrische afstanden voor zoals we die nu nog steeds kennen: de 500, 5000, 1500 en 10.000 meter. Met alleen de stem tegen van de Britten werd dit voorstel aangenomen.

Meer dan honderd jaar was het allroundschaatsen de norm in de schaatssport. Vooral in Scandinavië, Rusland en Nederland kwamen schaatsfans bij duizenden naar de toernooien om de tweedaagse kampioenschappen met pen en papier te volgen. Rondetijden werden nauwgezet bijgehouden, de onderlinge verschillen uitgerekend en aan het einde van twee lange schaatsdagen werd de kampioen gehuldigd. Bij het WK in 1962 waren in het immense Lenin-stadion in Moskou op beide dagen meer dan 100.000 toeschouwers getuige van de winst van thuisrijder Viktor Kositsjkin, die titelhouder Henk van der Grift onttroonde.


Film die de Nederlandse Sport Federatie maakte over het WK 1962

In de moderne sportwereld heeft het allroundschaatsen het steeds moeilijker. Olympische titels worden belangrijker. Voor het hedendaagse media-publiek is de vierkamp veel te ingewikkeld. Alleen in Thialf komt het publiek nog massaal kijken. Bij het WK allround in Moskou kwamen vorig jaar – precies vijftig jaar na het legendarische WK in 1962 – nog maar een handjevol mensen kijken. Ook onder de rijders neemt de belangstelling steeds verder af. Ivan Skobrev, de wereldkampioen van 2011, verklaarde zelfs openlijk dat het allround-WK voor hem nauwelijks waarde had. Olympische titels, dat was het enige dat voor hem telde.

Is het werkelijk tijd voor een in memoriam voor het allroundschaatsen? Het lijkt er veel op, nu zelfs Sven Kramer heeft verklaard dat ook voor hem dit seizoen vooral in het teken staat van "de weg naar Sotsji". Allroundtitels komen daarbij op het tweede plan. Een unieke traditie van 120 jaar lijkt een stille dood te gaan sterven.

Marnix Koolhaas is schaatshistoricus