Djoeke en Jesper zitten aan de eettafel in hun ouderlijk huis in Nijeveen. De laatste voorbereidingen worden getroffen. De vloer voor het tv-kastje ligt bezaaid met schaatsmateriaal en kleding, allemaal in de kenmerkende oranje en donkerblauwe kleuren van TeamNL. Nog even en ze staan beiden aan de start van de World Cups Shorttrack in Astana.
De week in aanloop naar de wedstrijden bestond vooral uit korte trainingen, doelen stellen, materialen op orde maken én chillen, vertelt Jesper. Hij heeft vaker wereldbekers gereden en weet inmiddels hoe het allemaal werkt. Voor Djoeke is het de eerste keer. Beiden hopen ze de 1500 meter te rijden, de langste afstand. “Daar komt wat meer een tactisch spel bij kijken”, verklaart Jesper.
De talenten zijn jong begonnen met shorttracken. Jesper: “Ik ben eerst gaan schaatsen, want papa en mama hebben allebei geschaatst vroeger. Toen zei mijn trainer: ‘Je moet eens shorttrack proberen'. Ik vond het heel leuk en ben nooit meer gestopt.” Het duurde niet lang of Djoeke ging haar grote broer achterna.
Worden ze dan ook steeds met elkaar vergeleken? “Soms wel”, vertelt Djoeke. “Maar vooral vroeger, toen zaten we iets dichter bij elkaar. In het begin zat er tussen jongens en meisjes niet zoveel verschil. Dat is nu wel anders.”
Hoewel hun techniek inmiddels te veel verschilt, worden hun prestaties nog wel naast elkaar gelegd – met name onderling. “Dat vind ik eigenlijk helemaal niet leuk”, zegt Jesper. “Zoals afgelopen jaar: toen was Djoeke Nederlands kampioen en ik niet. Dat krijg ik dan wel steeds van haar te horen.” Djoeke lacht. “En als hij Nederlands kampioen wordt, denk ik: dat wil ik ook.”
De jonge shorttrackers wonen sinds het voorjaar op zichzelf in Heerenveen, samen met een andere teamgenoot. Voorheen moesten ze ’s ochtends vanuit Nijeveen gebracht worden en na de laatste training met de trein naar huis reizen. “Ik vind het heel fijn, want het scheelt heel veel reistijd. De hele tijd heen en weer kostte veel energie, dus ik ben blij dat we daar nu minder gedoe mee hebben”, verzekert Djoeke. Ook Jesper is blij met de stap. “Toen moest ik hier om half acht ’s ochtends weg en dan kwam ik om een uur of kwart over zeven weer thuis. Dat was wel pittig. Nu is het een stuk makkelijker.”
Toch is het ook intens om alles samen te doen. Naast het wonen en trainen gaan de rijders ook naar dezelfde school. Ze zitten op het OSG Sevenwolden, waar ze beiden het programma van het Talentencollege Noord volgen. Topsporters kunnen hier schoollessen om trainingen en wedstrijden heen plannen. Jesper zit een jaar hoger dan Djoeke, maar ze zijn wel de hele dag bezig in dezelfde ruimte.
“Ik sta ’s ochtends met haar op het ijs, dan ben ik met haar op school, dan train ik met haar en dan komen we óók nog samen thuis”, duidt Jesper. “Maar het gaat goed. Ik denk dat het best bijzonder is hoe het tussen ons gaat, want ik denk niet dat er veel broers en zussen het zo zouden doen als wij.” Op de vraag of ze elkaar weleens zat zijn komt een unaniem antwoord. “Ja”, zeggen ze in koor, Jesper volmondig en Djoeke ietwat terughoudend.
Bij het verschil in ervaring tussen beide schaatsers horen ook verschillende doelstellingen. Jesper wil in Astana minstens het hoofdprogramma rijden en hoopt daarbij ook stiekem op een A- of B-finale. Djoeke gaat er wat meer blanco in: “Ik ben al heel blij dat ik er heen mag. Ik ben nu ook de allerjongste, dus ik moet eerst maar zien hoe het gaat tegen al die ouderen.” Het jongste Schmitz-talent kijkt vooral uit naar de duels met shorttrackers uit andere continenten. “Ik heb bijvoorbeeld nog nooit tegen Aziaten gereden, alleen maar tegen mensen uit Europa. Dat ik zo meteen tegen hen mag rijden vind ik wel cool.”
Maar of het nu écht speciaal is dat ze samen naar de World Cups mogen? “Het voelt niet per se heel bijzonder”, zegt Jesper. “Voor ons is het heel normaal. In principe is Djoeke bij elke wedstrijd geweest die ik heb gereden, op twee na. Voor de rest waren we altijd samen.” Toch zitten er wel voordelen aan, vindt Djoeke. “Het is leuk voor mijn ouders dat we beiden mogen. Dat niet de één wel mag en de ander niet.”