"Bij individuele races gebeurt er veel, maar bij de aflossing heb je echte chaos te pakken. Er gebeurt van alles om je heen. Er zitten net iets meer elementen in die de adrenalinekick verhogen", legt Christiaan Bökkerink, die al een Europese titel en enkele wereldbekermedailles op de estafette won, uit. "Het is mooi om onderdeel uit te maken van een team en samen naar iets groots toe te werken."
Vier teams van vier man gaan tijdens de aflossing het gevecht met elkaar aan. Iedere anderhalve ronde wordt een teamlid afgelost door zijn ploeggenoot door middel van een duw, waardoor de snelheid hoog blijft.
Ondanks dat er zestien man op het ijs staan, ervaart de 21-jarige Bökkerink tijdens de race geen chaos. "Ik ben vooral bezig met mijn eigen taak. Daarin probeer ik een ritme te vinden, door het aantal keer dat ik nog moet schaatsen af te tellen en te voelen wat mijn reserves zijn", legt hij uit.
Iedere schaatser komt zo’n zeven keer in de wedstrijdbaan. De laatste twee ronden moeten door één schaatser worden afgelegd en dat is bij Nederland Sjinkie Knegt. "De wissel is cruciaal", stelt Bökkerink. "Daar kan veel fout gaan, maar ook veel gewonnen worden."
Tijdens de wissel lossen vaak vier teams tegelijk elkaar af. Het is passen en meten om elkaar in de drukte te vinden, bovendien moet je opletten op je tegenstanders. Soms duwt een schaatser zijn ploeggenoot met zijn benen wijd en moet de shorttracker daarachter allerlei toeren uithalen om niet over die benen te struikelen.
"Je moet een 'Hamelin-metertje' aanhouden", verwijst Bökkerink naar tweevoudig olympisch kampioen Charles Hamelin uit Canada, die handig zijn positie kiest tijdens de aflossing. "Als je inkomt moet je zorgen dat je één armlengte afstand hebt. Als je dan een goede duw krijgt, heb je ruimte om snelheid te maken. Je zit nooit op slot achter een ander team."
De Nederlandse mannenploeg (Daan Breeuwsma, Niels Kerstholt, Freek van der Wart, Sjinkie Knegt en Bökkerink) heeft de volgorde binnen het team handig in elkaar gestoken. "Het gewicht is leidend", legt Bökkerink, die dit seizoen een reserverol heeft, uit. "Freek is het zwaarst. Hij duwt Niels, die iets lichter is en dan volgt Sjinkie, die nog lichter is. Dan heb je een 'drietrapsraket' te pakken. Vaak kunnen we bij de wissel daardoor een plekje opschuiven."
Voor de aflossing moet de basissnelheid binnen een team heel hoog zijn. "Onze kracht is dat we geen zwakke schaatsers hebben. We hebben één ritme binnen de ploeg. Als de rit goed verloopt, kan iedereen energie sparen en kunnen we op het juiste moment aanvallen", aldus Bökkerink.
De taak om het team in de goede positie te brengen om de aanval in te kunnen zetten, ligt bij de derde en de vierde schaatser van de ploeg. "De nummers één en twee kunnen dan wat rustiger aan doen. Zij moeten aan het einde de klap op de vuurpijl geven. Sjinkie (Knegt, als slotrijder, red.) wil je altijd ontlasten. Hij moet het afmaken."