Op de afgelopen WK Junioren in Polen kleurde het podium weer veelvuldig oranje. Nederlanders doen al jaren mee in de wereldtop van het schaatsen. Maar hoe komen ze daar? Voor haar onderzoek analyseerde Stoter bij alle 63 vrouwen en 100 mannen die tussen 1993 en 2013 de top hebben gehaald in Nederland, de prestatieontwikkeling van hun 13e tot hun 26e. Om die ontwikkeling te verklaren, bracht ze de indeling van de race, techniek en spiervermoeidheid in kaart.
Stoter laat zien dat de opbouw van de race bij junioren verandert tussen hun 13e en 19e. Uit haar onderzoek bleek dat de beste schaatsers hun snelheid in het midden van de 1500 meter beter kunnen vasthouden. Voor een goede race is het belangrijk om in de een na laatste ronde, tussen de 700 en 1100 meter, de snelheid zo veel mogelijk vast te houden en niet te veel snelheid te verliezen.
Tools
Dit is samen met een relatieve langzame start van belang voor een goede prestatie op het zogenaamde koningsnummer. Ook blijkt dat bij alle schaatsers, onafhankelijk van prestatieniveau, de schaatstechniek gedurende de 1500 meter verslechtert. De snellere schaatsers wisten de techniek wel het beste te houden met diepere kniehoeken en een betere afzet.
Op basis van het onderzoek heeft Stoter speciale tools gemaakt die coaches kunnen gebruiken om de prestatie-ontwikkeling van hun pupillen te vergelijken met de voormalige schaatstop. Stoter deed haar onderzoek bij het onderzoeksinstituut van het UMCG. Ze is werkzaam als manager bij Innovatielab Thialf. Een animatie over haar proefschrift en de coachtools zijn hier te vinden.