Tickets
Shop
Nieuws 28 jan 2022

80 jaar Sjoukje Dijkstra: Dé sprongenkoningin op het ijs

Kunstrijdicoon Sjoukje Dijkstra blaast vandaag 80 kaarsjes uit. Vanaf 1960 werd ze vijfmaal op rij Europees kampioen, behaalde drie wereldtitels, won olympisch zilver in Squaw Valley en werd vier jaar later Olympisch kampioene in Innsbruck. Hoe kijkt de nu tachtigjarige Ridder in de Orde van Oranje-Nassau terug op deze glansrijke carrière? Een verhaal van een verlegen meisje, dat wist wat ze wilde, keihard werkte en uitgroeide tot de ijskoningin van de jaren zestig.

Foto : Archief KNSB

“Ik had nooit gedacht dat ik zo oud zou worden”, vertelt de geboren Akkrumse - die opgroeide in Amstelveen - met een brede glimlach. “De ouders van mijn vader zijn beiden 69 jaar geworden en mijn andere opa en oma waren al gestorven voordat ik was geboren. De enige die wel een mooie leeftijd behaalde, was mijn moeder. Zij werd tachtig, dus ik dacht: ik zal vast niet zo oud worden, maar gelukkig is dit toch gebeurd en hopelijk komt er nog wat bij. Ik kijk met veel genoegen terug op deze 80 jaar. Mijn prestaties in het kunstrijden, maar ook mijn man die ik heb ontmoet en de twee prachtige kinderen die we hebben gekregen. Alles is voldaan. Ik vind het mooi om nu de waardering te voelen. Ik hoorde dat men een groot feest voor me wilde organiseren, dat helaas niet door kon gaan vanwege de coronamaatregelen. Alleen de gedachte al dat ze dit voor me wilden doen, maakt het voor mij al speciaal.

De liefde voor het schaatsen is haar met de paplepel ingegeven. Vader Lou Dijkstra was fanatiek langebaanschaatser en heeft aan de Olympische Spelen in 1936 in Garmisch-Partenkirchen meegedaan. “Ik ben hem heel dankbaar. Samen met mijn opa heeft hij mij kunstschaatsen gegeven op mijn verjaardag. Hoe hij erop gekomen is om mij juist kunstschaatsen te geven, weet ik niet. Het zou best kunnen dat mijn vader tijdens de Spelen de Noorse Sonja Henie heeft gezien, die voor de derde keer op rij de olympische titel veroverde. Misschien heeft hij gedacht: als ik ooit een dochter of zoon krijg, dan moet hij of zij maar gaan kunstschaatsen. Zonde dat ik hem dat nooit heb gevraagd.”

Ze heeft veel aan haar vader te danken. “Mijn vader was arts. Als hij bij zijn patiënten rondging, bracht hij mij na schooltijd naar de kunstijsbaan, de Apollohal in Amsterdam. Zoals vaders kunnen zijn, zei hij tegen de trainer: kijk eens naar mijn dochter of ze aanleg heeft. Als zij dat heeft dan kan ze wel een paar lessen krijgen. Die trainer zal wel gedacht hebben: daar heb je weer zo’n vader. Na een tijdje kwam hij toch vertellen dat ik wel degelijk aanleg had. Er volgden lessen. Ik weet nog dat er tijdens een training van ons ook een pastoor aan het kunstschaatsen was. Hij viel boven op me, waardoor ik mijn been brak. Hij had het niet eens opgemerkt en liet me daar gewoon liggen. Op het moment dat mijn vader me kwam ophalen, zat ik inmiddels in een kantoortje naast de baan met mijn been omhoog. We zijn meteen naar een collega van hem gegaan die mijn been in het gips zette. Sindsdien is mijn vader altijd bij een training blijven kijken.”

Jeugdige Sjoukje Dijkstra | Foto : Archief KNSB

Twee jaar later zou de Apollohal sluiten. De enige overgebleven ijsbaan in die tijd was de Houtrustbaan in Den Haag. Er zat niets anders op. Vele autoritten tussen Amstelveen en Den Haag volgen voor vader en dochter Dijkstra. “Mijn moeder had geen rijbewijs, waardoor mijn vader zijn praktijk dusdanig moest indelen dat hij mij na schooltijd naar de trainingen kon brengen. Dat was een opgave voor hem.”

Vrij snel daarna lonkte er een buitenlands avontuur. Annie Verlee was de trainster in Den Haag. Zij nam haar pupillen, waaronder Joan Haanappel en Sjoukje, mee naar Londen om daar een maandje te trainen. “Mijn vader organiseerde dit. Veel van zijn patiënten werkten bij de KLM, waardoor hij goedkope vluchten kon regelen. Ik weet het nog goed. In een vrachtvliegtuig tussen de kroppen sla vlogen we die kant op. Eenmaal weer terug vertelde ik mijn vader dat het heerlijk trainen was en dat ik daar wel langer naartoe zou willen. Op mijn elfde ging ik in mijn eentje naar Engeland voor wederom een maandje. De trainingen vond ik fantastisch. In het gastgezin waar ik verbleef was het niet zo leuk, maar dat kon me niets schelen. Die vrouw deed het alleen voor het geld. Ik wilde het thuis niet vertellen, want dan was ik bang dat ze me hier nooit meer naartoe zouden sturen. Ik woonde vijf minuten lopen van de ijsbaan. Dat was geweldig. De trainingen waren ook heel plezierig. Trainer Arnold Gerschwiler was streng, maar ik voelde dat ik echt wat deed. Het vergde discipline en het was leven volgens de regels. Joan is hier later ook naartoe gekomen. Van december tot en met maart trainden we meestal in Davos. Gerschwiler was een Zwitser. In de winter ging hij altijd terug naar Zwitserland. De meeste leerlingen gingen dan mee. Ik heb daar ontzettend veel geleerd. Zonder hem was ik nooit olympisch kampioene geworden.”

Sjoukje Dijkstra met trainer Arnold Gerschwiler en Joan Haanappel | Foto : Archief KNSB

Met zichtbaar veel plezier denkt Sjoukje terug aan haar eerste Olympische Spelen van 1956 in het Italiaanse Cortina d’Ampezzo. Ze was nog maar veertien jaar. Joan was vijftien. Tijdens de voorafgaande Europese kampioenschappen werden ze respectievelijk zevende en achtste. De gestelde eis van het Olympisch Comité om naar de Spelen te mogen was een top-achtklassering en hiermee door beide jonge vrouwen behaald. “Vier man van het Olympisch Comité kwamen met hun vrouwen naar Parijs om te kijken of we wel goed genoeg waren. Ze wisten niets van kunstrijden af, maar ze gingen er wel naartoe. Ze hadden het zich kunnen besparen,” vertelt Sjoukje met een knipoog. “We waren natuurlijk dolblij dat we daar naartoe mochten. Het is toch een enorme eer. Ik kijk erop terug als iets fantastisch.”

Voor het geld hoefde ze het niet te doen. “Ik verdiende geen cent. Dat mocht niet. Bij wedstrijden of optredens kreeg je een doosje dropjes, mooie glazen of een radiootje hier en daar. Geen geld.”

Jonge Sjoukje Dijkstra en Joan Haanappel bij een van hun optredens | Foto : Archief KNSB

Of Sjoukje als kind al van olympisch eremetaal droomde? “Nou ja, droomde… Ik dacht er wel over na dat het heel mooi zou zijn om een internationale medaille te winnen. In Davos in ‘59 werd ik tijdens de EK opeens tweede. Ik kon het niet geloven. Ik dacht: hé, het lukt me toch!  Daarom zeg ik ook altijd: elke medaille heeft zijn waarde en mooie herinneringen. Toch werd het daarna moeilijk. Je moet nog harder gaan trainen om op dat niveau te kunnen blijven. Ik heb nooit echt een idool of een voorbeeld gehad. Mijn trainer zei: je moet niet naar anderen kijken. Focus op jezelf en je eigen fouten. Verbeter die en werk hard.”

Dat je er goed uitziet op het ijs hoort bij het kunstschaatsen. “In het begin maakte mijn moeder mijn pakjes. Later toen het serieuzer werd, pakte de Britse ijsdanser Courtney Jones dit op. Deze zaten niet altijd even fijn. Hij was modeontwerper. Ik was eerst vrij verlegen en durfde niks te zeggen. Voor de Olympische Spelen van ’64 heb ik heel duidelijk gezegd: ik wil het zo hebben en niet anders. Toen was het echt heerlijk om in te rijden. Misschien is het wel goed geweest dat ik verlegen was. Ik wilde door hard werken verder komen. Dat is me gelukt.”

Bij haar mooiste herinnering is ze resoluut. “Dat ik olympisch kampioene werd in Innsbruck in ’64. De koningin kwam met prins Bernhard en de prinsessen Margriet en Beatrix. Zij waren speciaal afgereisd om te kijken hoe ik daar zou winnen. Dat was natuurlijk heel speciaal. In die tijd sprong ik een heel mooie dubbele axel. Dat was toen vrij uniek. Er werd wel meer gesprongen, maar al mijn sprongen in de kür waren zeer hoog. Hier genoot ik van. Me uitleven op de muziek, mooi te rijden en mijn zenuwen in bedwang te houden. Ik denk dat ik een echte wedstrijdrijdster was. Na de wedstrijden leek het net alsof je onder een koude douche stond. Zo’n katergevoel, dat het was afgelopen.”

Er volgt een lange stilte als de icoon van het kunstrijden bedenkt waar ze het meest trots op is. Het verklapt haar bescheidenheid. Na een lange aarzeling klinkt het: “Misschien toch op hetgeen ik allemaal heb bereikt. Tijdens mijn carrière kreeg ik niet echt mee dat mensen zo meeleefde. Toen ik eenmaal gestopt was, besefte ik pas hoeveel het met hen had gedaan. Mensen op straat herkenden me of spraken me aan om een compliment te geven. Dat doet me goed en maakt me wel trots.”

Sjoukje Dijkstra tijdens een sierlijke sprong op het ijs | Foto : Archief KNSB

Na de wereldkampioenschappen in 1964 besloot ze een punt te zetten achter haar glansrijke topsportcarrière. “Mijn vader kwam te overlijden. Dan ga je toch aan de toekomst denken. Medailles kan je niet opeten. En wat wilde ik nog meer nadat ik alles had gewonnen? In augustus dat jaar heb ik een contract getekend bij Holiday on Ice. Daar heb ik vervolgens acht jaar bijgezeten."

Over exact een week draagt kunstrijdster Lindsay van Zundert samen met Kjeld Nuis de Nederlandse vlag tijdens de openingsceremonie van de Olympische Spelen. “Lindsay heeft alles in huis. Ik zie mezelf soms in haar. Ze is een doorzetter, gedisciplineerd, heeft een goede conditie en is ook een echte wedstrijdschaatsster. Ze houdt vol tot het einde. Ze draait hele goede pirouetten en is een mooie verschijning op het ijs. Verder kun je het niet vergelijken met mijn tijd. De sport heeft zich zo door ontwikkelt. Dat is met alle sporten. Ik heb veel contact met Lindsay en ben blij dat ik haar veel heb kunnen helpen. Met de Stichting Kunstrijden Nederland van Joan hadden wij het doel om zoveel mogelijk kinderen te helpen om naar de Olympische Spelen te kunnen gaan. Met Lindsay is dat ons gelukt!”

“Als zij goed doortraint heeft ze een kans om bij de eersten van de wereld te komen. Maar als er vriendinnen zijn die op den duur misschien gaan vragen: waarom doe je dat? Kom mee naar de disco. Als dit begint, dan is dat het einde en kun je het vergeten. Je moet echt gefocust zijn en blijven trainen. Ik zeg altijd: één dag niet getraind haal je niet meer in. Ik hoop dat ze doet wat ze kan tijdens de Spelen in Beijing. En mocht dat niet zo zijn dan weet ze ook waar ze aan moet werken voor de volgende keer. Ze is nog jong. Over vier jaar kan ze nog een keer meedoen.”

Hoe Sjoukje haar eigen doelen voor zich ziet: “Gezond blijven is de hoofdzaak. In mijn dromen spring ik nog wel eens op het ijs, maar ik zou er niet aan moeten denken dat ik dat nu in het echt zou doen. Dat zou levensgevaarlijk zijn. Ik heb het nooit gemist. Ik heb zoveel genoegen gehad in de tijd dat ik het deed. Dat was genoeg.”


Deel dit artikel op
Ben jij een echte schaatsfan? inschrijven als schaatsfan