Een verhaal over de Elfstedentocht gaat niet zelden over stoere mannen en struise vrouwen. Tot die laatste categorie behoort Sjoerdje Faber (1915-1998), of Sjoerdje Venema-Faber, zoals ze na haar huwelijk met Teunis Venema heette. Hieronder het bijzondere verhaal van een pionier in het vrouwenschaatsen.

 Vijf maal reed Sjoerdje Faber uit Warga de Elfstedentocht als toerrijdster uit. Vooral de eerste tocht, die van 1940, sprak tot de verbeelding. Van de 2716 gestarte toerrijders was Sjoerdje de enige vrouw die de 'Tocht' uitreed. De andere vier Elfstedentochten volbracht ze in 1941, 1942, 1947 en 1956.

''De Elfstedentocht van 1940 was de mooiste, omdat ik toen een bijzondere prestatie leverde. Ik was even wereldberoemd. Dat kwam door artikelen in verschillende bladen. De Wereldkroniek had mijn foto voorop. 'Sjoerdje Faber, de eenige vrouw die den Elfstedentocht volbracht'. In De Telegraaf stond ik ook op pagina één. Dat heeft me nogal wat post opgeleverd. Zelfs uit Japan en Chili kreeg ik felicitaties van voor mij volstrekt onbekende bewonderaars.”

”Ik was 23 jaar in 1940 en woonde bij mijn ouders, die een kruidenierszaak dreven in Warga”, vervolgt Sjoerdje Faber. ”Ik wou graag aan de Elfstedentocht meedoen, maar mocht hem van mijn vader niet alleen rijden. Hij zei: 'Je moet een paar flinke kerels bij je hebben'. Ik heb toen gevraagd of ik met de vader en broer van Wopkje Kooistra mee mocht rijden. Wopkje was nog te jong. Hendrik Kooistra en zijn zoon Jelle van negentien wilden de tocht samen rijden, maar uiteindelijk mocht ik mee. Ze hebben er achteraf geen spijt van gehad.

We hadden in 1940 zeer slecht ijs, maar we zaten al redelijk snel voorin en dan begin je 'moed' te krijgen. Alleen terug van Dokkum naar Leeuwarden was Hendrik Kooistra sneeuwblind. Dat was niet zo best. Tien minuten voor zeven kwamen we aan. Of ik uitgeput was? Dat viel wel mee. Na afloop liep ik met een stel anderen naar hotel Castelein om een taxi te bellen, want ik moest terug naar Warga. In dat hotel werd gedanst. Ik heb nog even meegedaan. De andere ochtend moest ik trouwens al weer om zeven uur op, want ik hielp destijds een zieke vrouw op een boerderij.

Wopkje

Een jaar later was het weer raak. Wopkje wilde toen ook mee. Maar haar vader zei: 'Je bent nog geen 18, eigenlijk mag het niet. Ze is toch meegegaan. We reden toen om de 'noord', dus eerste naar Dokkum. Levensgevaarlijk, want op weg naar Dokkum kwamen de eerste rijders ons al weer tegemoet. 'Dit is nog erger dan een bombardement', zei een man. Veel rijders botsten tegen elkaar. Eén schaatser viel zo hard, dat hij de kluts kwijt raakte en de verkeerde kant op reed, weer terug naar Dokkum. Het was een complete chaos.

In 1941 ben ik niet als eerste vrouw aangekomen. Ik was nog wel het eerst in Dokkum, maar Wopkje was daarna sneller. In Workum zag ik haar weggaan, toen ik net een café binnen ging om te stempelen. Ik had wel mee gekund, maar ik heb haar laten rijden. Ik heb later gezegd: 'Ik was eerste in '40, in 1941 heb ik Wopkje de eer gelaten'. Ik was ook niet teleurgesteld dat ik geen eerste was.''

Voorloopster

Sjoerdje Faber was samen met Wopkje Kooistra in zekere zin een voorloopster van een nieuwe generatie hardrijdsters. Immers, wie toen als vrouw op het ijs van zich wilde doen spreken, moest meedoen aan kortebaanwedstrijden. Maar Sjoerdje was daarvoor niet in de wieg gelegd.

''Zelfs het 'net-niet-niveau' was op de kortebaan niet voor me weggelegd. Ik moest heb hebben van wedstrijden als de Ronde van Loosdrecht en de Elfmerentocht.” Die laatste wedstrijd won Faber in 1942. Ze had voor de 100 kilometer een half uur langer nodig dan Joop Bosman, de winnaar bij de mannen.

''Wat ik jammer vond, was dat ik niet mee mocht doen aan de wedstrijd in de Elfstedentocht. In 1942 heb ik het nog eens gevraagd, maar ze wilden er geen vrouwen bij hebben. Antje Schaap was dat jaar de beste dame. Dat was ook een hele beste. Zij reed met twee broers aan de stok."

"In 1947 besloten Wopkje Kooistra en ik de tocht samen te rijden. Ik weet nog dat we in Bolsward een doos bonbons kregen. Toen we aankwamen (Sjoerdje en Wopkje waren de eerste vrouwen - red.), was het al donker: tien voor negen. "In 1954 heb ik niet meegedaan. Ik was in verwachting. Ik vond het wel jammer. Wopkje reed hem wel. Daardoor stonden we gelijk: beiden vier Elfstedenkruisjes. In '56 heb ik mijn vijfde kruisje gehaald.”

Sjoerdje Faber reed alle vijf de tochten op Friese doorlopers. ”Mijn eten voor onderweg bestond uit een paar kadetten met kaas. Had ik in de binnenzakken van mijn jack, ongeveer voor mijn buste. Zo leken mijn borsten extra groot. Dan hoorde je vanaf een bruggetje roepen: 'Dat is ook een lekkere dikke'. Mannen dus. Maar veel publiek zag je niet. Dat was niet te vergelijken met de menigte in de laatste drie tochten.”