Mijn dochter nam in groep 3 mijn gouden medaille van een wereldkampioenschap 1500 meter mee naar school. Een vriendje vond hem prachtig. ‘Je mag hem wel hebben hoor,’ zei mijn dochter. ’s Avonds belde zijn vader: ‘volgens mij is dit niet te bedoeling?’  ‘Jawel hoor, je zoon mag hem hebben,’ zei ik mijn dochter na. Zo ontstond wet 33.

Sven doet weer mee. Ik vond hem goed. Hij is goed. Ik geniet van zijn schaatsen en van zijn sportbenadering. Alleen.

Kramer gaf zijn bronzen medaille na de 5000 kilometer aan een journalist. De medaille deed hem niet zoveel, voor Sven telt immers alleen goud.

Mooi voor het verhaal  als je eerste wet is: alleen goud telt. Maar ik vind dat een behoorlijk zielige wet, want zonder licht geen duisternis, zonder hel geen hemel, zonder yin geen yang en zonder verlies geen winst. Daarnaast is het cliché wet. Ik hoorde Irene Wüst ook al zeggen dat ze niet van verliezen houdt. Ik hoor zoveel sporters zeggen dat ze niet van verliezen houden, terwijl de meerderheid meestal verliest, dus Svens eerste wet is niet alleen zielig, het is ook nog onzin. Het draait namelijk bij het schaatsen om de optimale prestatie tussen start en finish. Winst of verlies is het gevolg  van die prestatie in relatie tot de concurrentie en daarom secundair aan de race zelf (over clichés gesproken).

Sven benaderde de 10 kilometer anders. Hij werd weer derde. Hij was niet heel diep gegaan. Hij had zelfs harder gekund. Door zijn reactie: ‘al met al ben ik tevreden,’ brak hij met zijn eigen eerste wet. Dus dan moet hij ook de wet hebben: je mag je eigen wetten breken. Je kunt wel raden hoe ik over zo’n wet denk.

Gelukkig hebben Sven en ik wet 33 gemeen. Ik verwacht daarom dat hij één van zijn gouden medailles in het publiek gooit in Sotsji, want als een bronzen medaille je niet zoveel zegt, dan moet de gouden medaille je ook niet zoveel zeggen. De medailles verdwijnen toch ergens op een zolder, achter in het tuinhuis, in een kluis of bij een klasgenoot van je dochter.  De herinnering aan de ultieme race blijft.