“Een paar maanden voor de Bartlehiemtocht was ik al bezig met de voorbereidingen. Ik maakte mountainbiketochten van zes uur. Of ik skeelerde naar de marathon in Oldebroek, reed de wedstrijd en fietste weer naar huis. Zo had ik dan mijn lange training gehad. Het ging ten koste van de kortere wedstrijden, maar daarin moet je keuzes maken.”
En hiermee geeft Hulzebosch aan dat het Open Nederlands Kampioenschap (ONK) voor hem erg belangrijk was. “Skeeleren was voor mij meer het hoofddoel dan het schaatsen. Het is een fantastische sport, ik vond het heerlijk om in de zomer te sporten. Voor mij stond het seizoen wel in dienst van de Bartlehiemtocht. Ik moest het hebben van de langere afstanden, dus daar focuste ik me op. Er kwamen ook jongens uit Frankrijk speciaal hiervoor naar Friesland, zoals Philippe Boulard (winnaar 2000 en 2001, red.) en Tristan Loy (winnaar 2004, red.). In Nederland waren er rijders die moeite hadden met de afstand. Niet iedereen is geschikt om 100 kilometer te rammen, het is ook een klere-end.”
“Ik kan me nog herinneren dat zeventig à tachtig procent van het peloton al afgehaakt was na zeventig kilometer. Dat had niks met willen te maken, maar je moet er het type rijder voor zijn. Ik wist ook wie die jongens waren die het niet zouden halen, dus dan was het niet erg dat zij in die kopgroep zaten. Ik wist dat ik ze er later af kon rijden.”
Omdat de koers langer is dan de meeste rijders gewend zijn, moet er met andere aspecten rekening gehouden worden. “Bij een criterium van een uur hoef je onderweg niet te eten en drinken. Tijdens de Bartlehiemtocht moet je de eerste 50 kilometer af en toe wat tot je nemen. Zouten en suikers zijn belangrijk, anders verzwak je en krijg je kramp.”
Dat ondervond Hulzebosch aan den lijve. “Ik was een keer met Haico Bouma weggesprongen. Hij had het niet breed, maar ik ook niet. Op tien kilometer voor de finish vertelde hij me dat hij kramp had en niet meer op kop kon rijden. Ik had er ook last van, maar hield mijn mond erover. Haico, is helemaal prima, ik rijd wel op kop en dan moet ik hem ook winnen. ‘Ja ik win hem toch niet, ik kan helemaal niet meer’, antwoordde Haico. Ondanks mijn kramp probeerde ik het laatste stuk een beetje door te rijden. Haico ging helemaal op een hoop, maar ik ook. Het is maar net hoe je met de tegenstander omgaat, een beetje bluffen hoort erbij.” Het pokerspel leverde Hulzebosch één van zijn overwinningen op.
Het toont hoe zwaar de koers is. Daarbij komt dat het materiaal in de jaren ’90 minder was dan nu. De wieltjes waren kleiner en de skeelers zwaarder. “René Ruitenberg had daar vooral last van. Hij had een echte duwslag. Na zeventig kilometer waren zijn wieltjes versleten waren, waardoor hij geen snelheid meer kon maken. Je moet een makkelijk slagje hebben en niet te veel van je banden vergen. In dat opzicht is het net de Formule 1. Het zou wel lekker zijn als je ook even een pitstop kunt maken om wielen te wisselen.”
Door de zware omstandigheden kwamen wel vaak de sterkste rijders bovendrijven. “De eerste helft is een goede ploeg om je heen fijn, daarna moet je sterke benen hebben, anders kun je niet winnen. De laatste dertig kilometer is het vaak man tegen man. Als jij en een ploeggenoot dan een goede dag hebben, is dat fijn. Maar het kan ook link zijn. Want als hij dan demarreert, mag jij er niet achteraan. Dus een ploegmaat is mooi, tot zeventig kilometer. Meestal wint de sterkste.”
De mooiste anekdote schiet Hulzebosch te binnen na afloop van het interview. Hij belt terug met een bijzonder verhaal. “Het jaar na de Elfstedentocht van 1997 vroeg Studio Sport of ik mee zou doen aan het ONK. Ik was echter in die tijd heel druk met optredens, deed er 200 of 300 in een jaar, dus ik vertelde dat ik niet zou rijden en dat vond de NOS erg jammer. Omdat de omroep helemaal naar Hallum kwam, wilde men dat ik toch aan de start zou staan, vanwege mijn tweede plaats in de Elfstedentocht. Ik legde uit dat ik niet in vorm was en veel te weinig getraind had voor zo’n zware koers. Daarom heb ik met ze afgesproken dat ik na een kilometer of vijf, zes in de sloot zou skeeleren en dan de wedstrijd zou verlaten.”
“De cameraman reed achter mij en ik zou de volgende bocht uitvallen. Alleen was de sloot te diep, dus wachtte ik tot een ander bochtje. Toen moest het gebeuren. Ik viel op de kop in de sloot, met allemaal brandnetels. Er volgde een kort interview, waarna ik in de auto sprong.”
“Ik had het niemand verteld, alleen een kameraad. Ik zei tegen hem dat ik even naar Hallum ging. ‘Maar zo’n wedstrijd duurt 2,5 of 3 uur?’, merkte hij verbaasd op. Met tien minuten zou ik weer in de auto stappen. Hij reed achter het peloton aan met mijn kleren voor het optreden en een half uur later stond ik ergens in Friesland op het podium te zingen.”
“Het is geen topsportverhaal, maar ik had gewoon geen tijd met al die optredens. Ik heb in die jaren vaak de NOS gebeld of ze naar de Bartlehiemtocht zouden komen, omdat het skeeleren het nodig had. Dan moest ik het maar zo doen, ik had ook geen ander idee."
Meer informatie over het ONK in Hallum kun je hier vinden.