Daarnaast verwacht hij dat een op termijn te verwachten Olympische erkenning van inline-skaten de basis van het hardrijden nog verder uitholt. Aanpassing zijn dus volgens hem hard nodig. In onderstaand betoog analyseert hij de problemen, en komt tot vier aanbevelingen:

 - Het allroundschaatsen moet zich concentreren op Nederland en Noorwegen: buiten deze kernlanden is er geen publiek meer voor te vinden

 - WK-afstanden en Olympisch programma aanpassen met finaleronde

 - Popularisering: weg met de strenge limiettijden en meer landen betrekken bij de langebaan

 - Terug naar de natuur: schaatsen moet deels weer een buitensport worden en de marathon op natuurijs moet een erkende internationale discipline worden

9 oktober 2013: het Internationaal Olympisch Comité besluit om inline-skaten Olympisch te erkennen. De sport voldoet al jaren ruimschoots aan de eisen die daar voor nodig zijn: breed beoefend op alle continenten, aansprekend bij de jeugd, televisiegeniek en omgeven door sponsoren die veel geld in de promotie van wielen, skates, helmen en kleding willen stoppen.

In de schaatswereld realiseren weinigen zich dat de Olympische erkenning van inline-skaten, die er ongetwijfeld in afzienbare tijd zal komen, de doodsteek kan betekenen voor de Olympische status van het klassieke hardrijden op de schaats. Van meest prominente en breedst beoefende sport bij de eerste Winterspelen in 1924, is het langebaanschaatsen, zoals het hardrijden op een 400 meter-baan officieel heet, verworden tot het grootste zorgenkindje van de Winterspelen.

Als het hardrijden nu een verzoek zou indienen om Olympische erkenning, dan zou het bij lange na niet voldoen aan de criteria van het IOC, die voorschrijven dat álle disciplines van een nieuwe Olympische wintersport in minstens 25 landen breed beoefend worden. Het langebaanschaatsen haalt dat criterium al vele jaren bij lange na niet.

Het aantal deelnemende landen wordt nu nog kunstmatig op peil gehouden door inline-skaters die vanwege de Olympische status van het hardrijden overstappen naar de ijsbaan. Zo staan er straks in Heerenveen voormalige inliners uit Australië, Nieuw Zeeland, Frankrijk en België aan de start: allemaal afkomstig uit landen zonder 400 meter-kunstijsbaan.

Als de rijders uit deze landen bij de Zomerspelen op hun eigen discilines aan de bak mogen, zal het met hun ijsliefde snel gedaan zijn. Het hardrijden op de schaats zou dan wel eens razendsnel kunnen afzakken naar de status van het korfbal: Nederland-Noorwegen in plaats van Nederland-België.

Gebrek aan ijsbanen

Een inventarisatie van de wereldwijde schaats-infrastructuur maakt de precaire situatie van het hardrijden pijnlijk duidelijk. Niet meer dan elf landen beschikken over een 400 meter-indoorbaan: in Amerika de Verenigde Staten en Canada; in Azië China, Zuid-Korea, Japan en Kazachstan; in Europa Nederland, Noorwegen, Duitsland, Rusland en Wit-Rusland.

Daarnaast beschikken nog zes landen over onoverdekt kunstijs: Zweden, Finland, Polen, Oostenrijk, Hongarije en Italië (op de Olympische indoorbaan van Turijn werd na een jaar al niet meer geschaatst). Om aan maximaal 23 landen te komen moeten we ook de kleine schaatslanden meetellen die met de moed der wanhoop op vooroorlogse natuurijsbanen hun sport in leven proberen te houden: Argentinië, Tsjechië (zelfs de successen van Martina Sablikova hebben nog geen kunstijsbaan opgeleverd), Estland, Mongolië, Noord-Korea en Zwitserland (Davos!).

Behalve in landen waar autoritaire regimes met uitsluitend Olympische aspiraties nog miljoenen willen pompen in verder volstrekt onrendabele sportaccomodaties (Wit-Rusland, Kazachstan, China), neemt het aantal landen met volwaardige ijsbanen alleen maar af.

Zo zag Frankrijk,drie maal organisator van de Winterspelen, in de afgelopen decennia de Olympische ijsbanen in Chamonix, Grenoble en Albertville ten onder gaan. In de Oekraïne ging de ijsbaan in Kiev ten onder, in (voormalig) Joegoslavië de Olympische ijsbaan in Sarajevo, in Roemenië de baan in Miercurea en nog afgelopen jaar sloot de kunstijsbaan in Kopenhagen de poorten.

Veel te strenge limiettijden

Het merkwaardige is dat de ISU er alles aan doet om de kleine schaatslanden van de kampioenschappen te weren. Met steeds strengere limiettijden, ooit ingevoerd om “schaatstoeristen” als de Spanjaard Antonio Gomez van het ijs te weren, zijn nu nog maar zo’n twintig landen in staat om deelnemers aan wereldkampioenschappen te laten starten. Een bizar voorbeeld laat zien hoe de ISU nieuwe landen feitelijk “wegpest”.

Argentinië, waar in 2006 met financiële steun van de ISU een schaatsprogramma werd ontwikkeld, wist in 2009 en 2010 twee rijders aan de start te krijgen bij het WK-sprint. Wat deed de Technische Commissie van de ISU vervolgens? Het zette de limiettijd een halve seconde scherper (op 36,5), waarna de Argentijnen hun pogingen opgaven om met peperdure trainingsstages in Calgary deze tijden na te streven. Het beetje geld dat de bond beschikbaar had, ging voortaan naar shorttrack: daar werden de Argentijnen met open armen bij het WK ontvangen.

Dat het langebaanschaatsen het in de moderne sportwereld moeilijk heeft, is logisch. De met het roeien oudste internationaal georganiseerde sport draagt de ballast van de traditie met zich mee. Het “format” van het hardrijden, zoals dat in 1892 in Scheveningen werd bedacht, ging uit van de sporter en niet van de toeschouwer. Daarom kreeg het rijden in afzonderlijke banen en op tijd de voorkeur boven de in Amerika populaire “mass-start”.

Als extra publicitaire handicap werd daar een voor de sportwereld unieke, maar voor een niet ingewijde ondoorgrondelijke vierkamp aan gekoppeld. Lang heeft dat concept kunnen overleven, maar toen vanaf de jaren ‘80 ook in de schaatssport commercie en kijkcijfers steeds belangrijker werden, ging het snel bergafwaarts met de allround-toernooien. De neergang werd nog versterkt toen in 1996 ook wereldkampioenschappen op afzonderlijke afstanden werden geïntroduceerd.

De overdaad aan wereldtitels (sprint, allround en op afzonderlijke afstanden) in een internationaal krimpende markt deed het publiek in snel temp van de sport vervreemden. Radicale ingrepen bleven achterwege,mede omdat het hardrijden jarenlang kon blijven teren op de inkomsten die het kunstrijden als “geld-motor” voor de ISU genereerde.

Met voorzitters die uit het hardrijden afkomstig waren (vanaf 1980 de Noor Poulsen, en vanaf 1994 de Italiaan Cinquanta) kan het gemor van de kunstrijders nog steeds genegeerd worden. “Vernieuwingen” bestonden uit overbodige regeltjes over lijnen, blokjes en tijdcorrecties die zelfs de meest doorgewinterde schaatsfan tot wanhoop brachten. En uit steeds strakkere toelatingstijden waardoor kleinere landen massaal het langebaanschaatsen de rug toekeren.

Ook zonder Olympische erkenning van het inline-skaten is de Olympische status van het hardrijden in gevaar. Sinds 1992 kent het hardrijden immers een tweede Olympische discipline: het shorttrack-schaatsen. Die sport voldoet qua “format” veel meer aan de eisen van een moderne mediasport, en doet het vooral in Azië uitstekend.

Met het almaar groeiende aantal spectaculaire en publieksvriendelijke Olympische ski-onderdelen, de toenemende populariteit van langlauf, biathlon, skispringen en curling, en het vastgelegde maximale aantal deelnemers aan de Winterspelen, kun je er zeker van zijn dat binnenkort in de Olympische wintersportwereld de vraag gesteld zal worden naar de noodzaak van het handhaven van twee Olympische hardrijdisciplines, die bovendien allebei als indoorsport hun directe link met de natuur en de elementen verloren zijn.

Al in 1994 maakte sportsocioloog Maarten van Bottenburg in zijn proefschrift “Verborgen competitite – over de uiteenlopende populariteit van sporten”, duidelijk dat sporten die niet voldoen aan de eisen van een moderne mediasport, ten dode zijn opgeschreven. Het langebaanschaatsen lijkt zijn voorspelling te bevestigen. Tenzij? Tenzij de schaatswereld bereid is kritisch is naar zichzelf te kijken en de sport te moderniseren zónder de traditie te verloochenen. Als schaatsliefhebber én historicus denk ik dat dat mogelijk is.

Grootste zorgenkindje is het allroundschaatsen. De icoon van het hardrijden lijkt zichzelf te hebben overleefd en geniet alleen nog aanzien in Nederland en, zolang het duurt, in Noorwegen. Olympische erkenning van deze discipline is een idee-fixe. Niets lijkt daarom logischer om EK- en WK-allround afwisselend nog slechts in Nederland en Noorwegen te organiseren.

Het EK zou dan als WK kleine vierkamp (dus met een 3000 ipv een 10.000 meter voor heren, en een 1000 ipv een 5000 meter voor dames) ook aantrekkelijk kunnen worden voor sprinters met een wat langere adem. Stevige geldprijzen, gegenereerd door tv-inkomsten en kaartverkoop, zou het toernooi ook voor rijders als Skobrev en Sablikova, die in eigen land met zo’n titel weinig aanzien verwerven, aantrekkelijk moeten maken. Door de toernooien regelmatig ook op buitenijs te organiseren, krijgen ze weer het wintersportkarakter, de heroïek en de mooie plaatjes die de sport op de indoorbanen is kwijtgeraakt.

Ook aan het format van de afstandskampioenschappen en het Olympisch toernooi zal flink gesleuteld moeten worden. Nu worden de verschillende afstanden in liefst drie verschillende formats afgewerkt. De 500 meter wordt twee keer gereden (ingevoerd in 1996, toen bleek dat de laatste binnenbocht een nadeel was, maar dit nadeel is sinds de klapschaats niet meer aantoonbaar!), de overigen afstanden één keer, en de ploegenachtervolging liefst drie keer, met een finale om goud als apotheose.

In deze chaos aan formats moet zo snel mogelijk eenheid gebracht worden. Waarom, zo vraag ik me al jaren af, wordt het publieksvriendelijke achtervolgings-format (dus met een finalerit om goud) niet ook bij de korte afstanden, de 500, 1000 en 1500 meter, toegepast?

Om het spannender te maken zou je de drie korte afstanden en de ploegenachtervolging met één voorronde en twee finaleritten kunnen afwerken. De beste twee rijders van de eerste omloop plaatsen zich voor de finale waarin om goud en zilver gereden wordt. De rijder met de snelste tijd uit de voorronde mag kiezen of hij in de binnen- of de buitenbaan wil starten. De nummers drie en vier van de voorronde strijden op dezelfde manier om brons.

Met de invoering van dit systeem keer je –opmerkelijk detail- feitelijk terug naar de manier waarop het wereldkampioenschap al in 1893 werd verreden. Ook Jaap Eden won destijds op het Museumplein in Amsterdam de 500 en 1500 meter pas nadat hij zich in een extra finalerit de sterkste had getoond. Dat deze finaleritten na enkele jaren werden afgeschaft, is feitelijk een weeffout die na meer dan een eeuw hersteld zou moeten worden.

En de lange afstanden? Eén daarvan (de 5000 meter voor heren en de 3000 meter voor vrouwen) kan behouden blijven volgens het klassieke format: zo’n lange afstand twee keer laten rijden lijkt teveel gevraagd van een rijder. De langste afstand (10 kilometer voor heren en 5 kilometer voor vrouwen) kan als mass-start verreden worden en zal daarmee de enige discipline worden die als een concessie aan de moderne eisen van een sport in een nieuw format verpakt wordt: een offer dat het waard lijkt om ook van de langste schaatsafstand een aantrekkelijke discipline te maken.

Zonder de kern van het langebaanschaatsen aan te tasten, geef je de sporter én de kijker met deze relatief kleine aanpassingen de spanning die een moderne sport nodig heeft: in een voor iedereen begrijpelijk man-to-man-gevecht wordt op tien van de twaalf afstanden om de medailles gestreden. Zelfs Amerikanen, die volgens de overlevering liever kijken naar het groeien van gras dan naar een langebaanwedstrijd, zullen de finaleritten live willen bekijken. Het compacte tv-pakketje met alleen de finales zal bovendien wereldwijd flink wat geld in het laatje brengen.

Rest nog één vernieuwing die wat meer moeite zal kosten, maar die de inspanning zeker waard is. Wintersporten bestaan bij de gratie van ijs en sneeuw. Wat de Vasaloppet (de 90 kilometer lange jaarlijkse skimarathon in Zweden) is voor de sneeuwsport, is de Elfstedentocht voor de ijssport: de ultieme wintermarathon die in alles appelleert aan de heroïsche strijd tegen de elementen. De skisport heeft in de langlauf-marathon over 50 kilometer al vanaf het begin van de Winterspelen zo’n eigen icoon.

De schaatssport heeft het altijd zonder zo’n strijd in en tegen de natuur moeten doen. Als de schaatssport zich wereldwijd weer als echte wintersport wil manifesteren, mag zo’n heroïsche strijd op natuurijs bij de Winterspelen niet ontbreken. In elk Olympisch berggebied zijn meren te vinden die voor zo’n evenement geschikt gemaakt kunnen worden. Chauvinisten die denken dat zo’n schaatsmarathon vanzelfsprekend een Nederlandse overwinning op gaat leveren, moeten nog even de beelden terugkijken van het open-NK op de Weissensee in 2009. Wie ging daar na 100 kilometer als eerste over de streep? Inderdaad, de voormalige Franse inline-skater Tristan Loy. Honderd Nederlanders wisten hem niet te verslaan.

Wil het hardrijden op de schaats als Olympische sport ook de 21e eeuw overleven, dan zijn aanpassingen hard nodig. Die aanpassingen zijn lastig, omdat de sport zijn traditie niet te zeer kan verloochenen.

Vier  aandachtspunten zijn daarbij wezenlijk:

-          Popularisering: meer landen betrekken bij langebaan

In de breedte is het langebaanschaatsen nu al onder de minimumeisen van het IOC gezakt, die voorschrijven dat  alle disciplines van een Olympische Wintersport in ten minste 25 landen breed moeten worden beoefend. Die aantallen haalt het langebaanschaatsen bij lange na niet. Er beschikken wereldwijd zelfs maar 23 landen over een 400 meter-kunstijsbaan.

Nu nog profiteert het langebaanschaatsen van incidentele inline-skaters die hun Olympische droom op het ijs willen waarmaken. Als inline Olympisch wordt, vermoedelijk vanaf 2020, krijgt het hardrijden er een serieuze Olympische concurrent bij. Het ISU-beleid om het hardrijden middels strenge limiettijden tot een exclusieve sport te maken, moet direct worden aangepast. Elke land dat hardrijders serieus wil laten trainen, moet aan World Cups en kampioenschappen deel kunnen nemen. Alleen dan is de terugloop van deelnemende landen tot staan te brengen.

-          Allroundschaatsen concentreren op Nederland en Noorwegen

In plaats van te streven naar Olympische nominatie –een onhaalbare illusie- moet het allroundschaatsen zich concentreren op Nederland en Noorwegen. EK en WK moeten een andere opzet krijgen (Kleine Vierkamp?), en hogere geldprijzen moeten het toernooi voor rijders aantrekkelijk houden. De toernooien zouden ook vaker in de buitenlucht gehouden moeten worden.

-          Afstandskampioenschappen en Olympisch programma met finaleronde

Om deze kampioenschappen ook voor een nieuw publiek aantrekkelijk te maken, moet het format aangepast en gelijk getrokken worden. Alle korte afstanden (500, 1000 en 1500 meter) en de ploegenaflossing worden met 1 voorronde en 1 finaleronde verreden. In die finaleronde rijden de nummers 1 en 2 uit de voorronde om goud en zilver.

De nummers 3 en 4 rijden om brons. Met zo’n format (al bestaand bij de ploegenachtervolging) voldoet de sport met een simpele aanpassing aan een belangrijk criterium van een moderne sport: voor elke toeschouwer moet duidelijk zijn dat de winnaar van een rit de winnaar van een afstand is.

-          Terug naar de natuur

Voor een wintersport is de natuurbeleving steeds belangrijker. Bij het langebaanschaatsen is deze natuurbeleving vanaf het indoorschaatsen (1987) grotendeels verloren gegaan. Om voor het publiek en de media weer aantrekkelijk te worden, moet het schaatsen deels weer terug naar de natuur. De instelling van een officieel wereldkampioenschap marathon op natuurijs, en op termijn Olympische erkenning van deze discipline, zou door KNSB en ISU nagestreefd moeten worden.