‘OPEENS STOND IK DAAR, IN DE FINALE VAN HET WK’
“Ik was negentien jaar oud toen ik plotseling aan de start verscheen van mijn allereerste Wereldkampioenschap shorttrack. Het was 1989, Solihull, Engeland. Ik was reserve, een rol die ik met trots accepteerde. Je reist mee, traint mee, ondersteunt waar nodig. Maar op de dag van de start – vrijdag – hoorde ik ’s ochtends ineens dat ik moest rijden. Charles Veldhoven was ziek. En dus moest ik er staan. Geen tijd om na te denken, geen tijd om zenuwachtig te worden. De knop moest om. Ik móést gewoon rijden.
Ik herinner me nog dat ik verbaasd was. Natuurlijk weet je als reserve dat je misschien moet invallen. Als het moment daar is, voelt het toch ineens heel anders. Een mix van ongeloof, spanning en… ja, ook trots. Ik trainde al sinds 1985 mee met de selectie. Maar tussen mee rijden op trainingen en daadwerkelijk meedoen op het wereldtoneel zat een wereld van verschil.
We sliepen met z’n tweeën op de kamer. Jeroen Otter — een paar jaar ouder, al veel meer ervaring — was mijn kamergenoot. Van hem kon ik veel leren. In het team reden verder Jaco Mos en Richard Suyten. Grote namen, zeker toen. Peter van der Velde was net gestopt, waardoor er ruimte was gekomen in het team.
De eerste afstanden gingen moeizaam. 1500 meter, 500 meter – het was zoeken, wennen. De 1000 meter ging beter. Ik kwam tot de halve finale, maakte een passeeractie op een Canadees, maar die deed de deur net op tijd dicht. Weg ruimte, weg balans. Ik werd geblokt en ging onderuit. Gediskwalificeerd. Zonde, want het was mijn beste rit. Maar goed, ik had mezelf laten zien. En ik wist: er komt nog één kans. De relay.
De mannenrelay was destijds ook al vijf kilometer, maar de indeling was anders; één rondje per man. We reden tegen Italië, Canada en Korea. Italië viel al vrij snel weg. Korea kon het tempo niet aan. Canada lag op kop, maar wij kwamen sterk terug. En toen, aan het eind van de race, gaf ik Jeroen de laatste zet. Ik was de derde rijder, hij de finisher. En hij maakte het af; wereldkampioen!
Op het moment dat we over de streep kwamen, voelden we pure ontlading. Alles viel samen. De trainingen, het wachten, het onverwachte instappen… en dan winnen. Tegen de grootmachten uit Canada en Korea. In Engeland, waar het publiek weliswaar beperkt was, maar waar de sport echt leefde. Aan de kant van de jury stonden de supporters rijen dik. Die sfeer maakte het des te specialer.
Later kregen we een videoband van die wedstrijd (zie de video hierboven). Die heb ik op DVD laten zetten. Soms kijk ik ’m terug. En dan zie ik mezelf rijden tegen – zo bleek later – de vader van Laurent Dubreuil, Robert. Toen al snel, maar ik kon op hem uitlopen. Dat zijn leuke details om terug te zien. Kleine stukjes geschiedenis. Onze geschiedenis.
Dat ik als ‘boertje’ uiteindelijk een wereldtitel behaalde, samen met die grote mannen, voelde als een kroon op mijn jonge carrière. Het was misschien een verrassing voor de buitenwereld, maar voor mij voelde het als een bevestiging van al die jaren trainen, afzien, blijven geloven. En wat het misschien nog mooier maakte: ik was niet zomaar een figurant. Ik reed mee, ik wisselde en gaf die beslissende zet. Ik was onderdeel van iets groots. Het moment blijft me altijd bij. Solihull, 1989. Mijn eerste wereldkampioenschap. Waar ik als reserve begon en als wereldkampioen eindigde.”