Voor specifieke aspecten van schaatsers heb ik wel een zwak. Zo kon ik geen genoeg krijgen van het verliezen van Erben Wennemars. De diepe pijn die hij uitstraalde, de waterige ogen, de teleurstelling in zijn houding, de groeven in zijn gezicht. Ik genoot daar intens van. Als winnaar was Erben een stuk minder interessant, omdat hij won zoals zovelen winnen.

Bij Sven Kramer geniet ik vooral van zijn overmacht, van het natuurlijke talent dat hij uitstraalt, van zijn heldere kijk op het schaatsen. Van zijn apengedrag na een overwinning gruwel ik. Bij Mark Tuitert vind ik mooi dat hij de essentie van zijn leven terug heeft gebracht tot 1:45.57 (gouden rit in Vancouver). Daarom zou het mooi zijn als Tuitert nooit meer iets zou winnen (sorry Mark ;-).

Zo komen we bij Stefan Groothuis. Ik zou moeten genieten van zijn prachtige techniek, het feit dat hij klassieke Russische literatuur leest en vooral dat hij wereldkampioen sprint wordt. Ondanks dat hij veel potentiële aspecten heeft die hem uniek maken, lukte het me nooit om iets te vinden waardoor ik warm liep.

Al jaren vroeg ik me af, hoe dat kwam. Ik dacht dat het kwam doordat het bij Stefan kon vriezen en dooien. Ik dacht dat het kwam doordat Stefan op het moment suprême altijd net niet won. Ik dacht dat het kwam doordat hij net te enthousiast zichzelf met armbewegingen moed insloeg. Ik wist het nooit.

Na de 1:06.96 wist ik het. Het gaat namelijk niet om tijden of medailles, het gaat om de verhalen in de sport. Het verhaal van Stefan Groothuis begint aardige vormen aan te nemen. Altijd de born loser van de ijsbaan, altijd zijn uiterste best doen, altijd mee zijn, nooit winnen en dan eindelijk met zo’n laatste afstand wereldkampioen worden.

Voor het verhaal van Stefan Groothuis zou het nu weer tot aan Sotsji mis moeten gaan; veel tegenslag, ziekte en misslagen op belangrijke momenten. Als hij vervolgens de 1000 meter wint in Sotsji dan is het verhaal compleet. Mooi vooruitzicht.