Schaatsers hebben een vreemde verhouding tussen wedstrijdseizoen en trainingsperiode. De wedstrijden voor langebaanrijders worden verreden tussen november en maart. Dat zijn maar vijf maanden. Dan hebben ze nog een maand rust, maar de overige zes maanden bestaan uit training.

Trekken aan gewichten, duwen op de pedalen en af en toe een week of twee ijstraining tussendoor, zo doorloopt de schaatser de zomer. In fysieke zin althans. Lichamelijk zijn al die trainingen nog wel aardig op te brengen. Ze zijn immers op maat gesneden door de coach.

De grootste uitdaging van de zomer, van de helft van het jaar, is mentaal. Om elke dag maar weer op te staan met heftige inspanningen in het vooruitzicht is zwaar. Zeker als die inspanning op de dag zelf nog nergens toe leidt. In je training kan je niet winnen, er zijn geen tegenstanders om te verslaan. Je hebt alleen jezelf.

Om het toch vol te houden klampen de schaatsers zich vast aan hun sportieve doelen: goed zijn op de KPN NK Afstanden, nog beter op het KNSB Kwalificatietoernooi en op hun allerbest op de Olympische Spelen. Dat vooruitzicht geeft de sporters elke dag weer energie.

Dat werkt echter alleen als de schaatser ook echt gelooft dat het erin zit, dat het inderdaad goed, beter, best zal worden. En dus zijn alle schaatsers in de zomer vol hoop en waant iedereen zich al olympisch kampioen. Ik denk niet dat het bewust gebeurt, maar dat dit een automatisme is. Als je het niet denkt, is al die training niet vol te houden.

Het hoogtepunt van deze hoop ligt vlak voor het seizoen, nu ongeveer. Het is ook de periode dat de teams zich presenteren aan de pers. Meestal zorgt een enthousiaste presentator voor een hosanna-verhaal over de ploeg en komen daarna glimmend van trots de schaatsers voor het voetlicht. Ze worden voorgesteld en volgens de presentator zijn ze allemaal in topvorm.

Daarna hebben de dames en heren van de pers de gelegenheid om de sporters een op een of in een klein groepje te spreken. Dan volgen de standaardvragen. “Hoe sta je ervoor? Heb je een goede zomer gehad? Wat verwacht je van dit seizoen?”

Daarop volgen standaardantwoorden. “Ik voel me goed. Ik heb de beste zomer ooit gedraaid. Ik denk dat ik een stapje heb gemaakt en mee kan doen om de prijzen.”

Het terugblikken op de zomer en het vooruitblikken op de winter is lastig. De trainingsmaanden hebben de schaatsers in een bubbel geleefd. Ze zijn opgejut door hun coach, maar hebben geen harde competitie gehad. Ze hebben om gemotiveerd te blijven slechte trainingsdagen en inspanningstests een positieve draai meegegeven en de goede dagen en testmomenten uitgelicht. Het is onmogelijk om vanuit die staat objectief over vormpeil en sportieve verwachting te oordelen.

Wij als journalisten hebben niemand anders om op af te gaan dan de sporter en de coach. Wij hebben ze ook nog niet in competitie gezien. We weten ook niet hoe de concurrentie ervoor staat. En dus voer ook ik de gesprekken met die olympisch kampioenen in spe, waarin alles ‘super’ is en ‘beter dan ooit’.

Dat is niet erg. Ik vind het mooi om te zien hoe sporters geloven in hun kunnen, hoe ze zonder te veel terughoudendheid hun dromen uitspreken, maar ik zal natuurlijk proberen door te vragen, twijfels op te zoeken en andere onderwerpen aan te snijden. Toch geldt ook voor mij dat ik pas echt weet hoe goed iedereen daadwerkelijk is als de eerste wedstrijden gereden zijn. En eerlijk gezegd, ik kan niet wachten.

Erik van Lakerveld is chef-redacteur van schaatsen.nl.