Gek als we bedenken dat ook wij Nederlanders in de jaren vijftig van de vorige eeuw al genoten van rappe mannen als de Rus Jevgeny Grisjin of de Amerikaan Kenneth Henry en in de tijd van Ard en Keessie van de Duitser Erhard Keller en de Japanner Keiichi Suzuki. Hoewel “als” niet opgaat, kan je terugkijkend concluderen dat Nederland als schaatsland al veel eerder met de snelste sprinters ter wereld had kunnen concurreren “als” we in de jaren zestig wat zorgvuldiger met ons sprinttalent waren omgesprongen. Frits Bartling was zo’n sprinttalent.
Aan de vooravond van de Spelen in Grenoble – we schrijven 1968 – was hij met 40,6 zelfs even de snelste Nederlander aller tijden op de 500 meter. En dan te bedenken dat de 20-jarige Amsterdammer twee-en-een-halve maand daarvoor bij een ernstig auto-ongeluk betrokken raakte, waarbij zijn vriendin de crash zelfs niet overleefde. De eerste berichten waren ook over Bartling verschrikkelijk. Zelfs voor de Duitse radio werd in nieuwsberichten gemeld dat een van Nederlands meest belovende schaatsenrijders aan het auto-ongeluk een verbrijzeld been had overgehouden. In het ziekenhuis bleek echter dat Frits’ verwondingen meevielen.
Op 4 januari 1968 stond hij weer op het ijs van de Jaap Edenbaan om een paar weken later naar 40,6 te snellen. Hij werd vervolgens nog opgenomen in de voorlopige selectie voor de Winterspelen in Grenoble, maar mocht uiteindelijk niet mee naar de Franse Alpen om daar op het olympisch podium zijn talent te etaleren. En werd een seizoen later door de KNSB ook niet in de kernploeg opgenomen. Nog één seizoen probeerde Bartling te laten zien dat ook sprinters topschaatsers kunnen zijn. De keuzeheren van de KNSB hadden echter alleen oog voor de allrounders. Doodzonde! Want “als”...
Huub Snoep is hoofdredacteur van het magazine SchaatsSport