Hoe zwaar is de omschakeling van de topsport naar de maatschappij? Moeten sporters echt het zwarte gat vrezen? Barbara de Loor denkt dat atleten vanuit hun sport alle middelen meekrijgen die ze later in het ‘echte leven’ nodig hebben. De inmiddels moeder geworden oud-wereldkampioen blikt terug op haar eigen overgangsperiode.

Hoe snel kan een decennium voorbij schieten? Die vraag stelde Barbara de Loor zichzelf toen ze op de vroege ochtend van 7 maart geheel onverwacht door de hoofdstraat van Inzell reed. Aan haar rechterhand de moderne versie van het iconische ijsstadion waar ze praktisch tien jaar eerder haar grootste succes vierde: de wereldtitel op de kilometer. Toeval?

“Daar twijfel ik dus aan. Of zoiets toeval is of dat het juist zo hoort te zijn, dat het voorbestemd is”, vraagt de inmiddels 41-jarige oud-schaatsster zich enkele dagen later aan haar keukentafel in Naarden af. Terwijl ze een kop thee aan de lippen zet, stroomt de lentezon door de grote ramen de keuken in, door de open deuren naar de groene tuin komt een lichte bries naar binnen. Midden op de tafel waakt de babyfoon trouw over haar tweeëneenhalf jarige zoon Tim, die boven vredig ligt te slapen, net zoals het geadopteerde zwerfhondje dat aan haar voeten ligt. De Loor heeft aardig haar weg gevonden in het leven na de topsport.

“Als ik kijk naar het leven in het algemeen, dan denk ik dat zulke mijlpalen bijna voorbestemd zijn, dat het je overkomt. Dat heb ik met alles. Eigenlijk verloopt mijn hele leven namelijk zo. Het komt allemaal steeds op het juiste moment samen. Het is niet geregisseerd, niet van tevoren uitgestippeld. Ik leef in het moment en denk dan: wat gaaf dat dit me allemaal overkomt.”

“Wat dat betreft is afgelopen weekeinde weer een uitstekend voorbeeld. Dat ik uitgerekend op het tienjarig jubileum van mijn wereldtitel met één van mijn beste vriendinnen door Inzell rijd. Ook nog eens tijdens een ad hoc skitrip van slechts drie dagen. Een vriendin trouwens met wie ik in 2007 ook nog eens een licht autobiografisch boek schreef en die mij dus door en door kent."

"Toen we langs het stadion reden zei ik voor de grap tegen haar: We kunnen wel weer een nieuw boek gaan schrijven! ‘Het leven na de topsport’. Want jeetje, wat is tien jaar snel gegaan zeg. Ik wist dat het lang geleden was, die wereldtitel. Maar tien jaar? Dat klinkt als een heel leven."

‘Ik heb nog jaren gedroomd over het schaatsen’ | Foto : Soenar Chamid

Magische dag

Op 6 maart 2005 ‘overkwam’ De Loor het hoogtepunt uit haar schaatsloopbaan. Terwijl de sneeuw vrij spel had op de toen nog onoverdekte buitenbaan van Inzell troefde de Nederlandse op de 1000 meter de grote favorieten Anni Friesinger en Marianne Timmer af. Het was het begin van een mooie afscheidstournee die een jaar later ook langs de Olympische Spelen van Turijn liep.

In Inzell wist De Loor echter al dat het einde van haar veertienjarige loopbaan in zicht was. “Ik was toen al oud. Dertig. En, laten we eerlijk zijn: in de topsport ben je dan best wel oud. Je bent aan het aftakelen. Ik wist dat het niet lang meer zou duren. Die dag kwam voor mij alles helemaal bij elkaar.”

“Ik had me twee jaar lang de schompes getraind bij Anni en de Duitse ploeg. Precies, in Inzell. Het voelde daar echt als een tweede huis. Ik zat er toen ook al twee jaar praktisch fulltime. Als junior trainde ik sowieso al veel op buitenbanen. In Alkmaar en jawel, in Inzell. Het zijn kleine dingen, maar alles klopte gewoon."

"Dat was ook nodig. Je kunt er wel alles aan gedaan hebben, zoals topfit zijn, uiteindelijk moet het allemaal wel samenvallen. Alsof het een magische dag is. Dat werd het voor mij. Ik had al meteen het gevoel: ik ga het gewoon doen vandaag en het zou best eens kunnen dat ik vandaag de allerbeste ben. Dat laatste rondje die dag, dat maakte me wereldkampioen. Die ronde is me lang bijgebleven, zeker nadat ik gestopt was.”

Loslatingsproces

Afstand nemen van de sport, het is iets dat veel atleten zwaar valt. Ook De Loor bekent dat het voor haar een opgave was. “Ik ben nu tien jaar ouder en ik hoop tien jaar wijzer. Maar toen ik stopte heb ik wel drie, vier jaar nodig gehad om echt een beetje los te komen van het schaatsen. Het zat zo gebakken in m’n leven, in m’n ritme. Al die schema’s, al die wedstrijden."

"De eerste vier jaar nadat ik gestopt was, ben ik er echt van overtuigd geweest dat ik zo weer die kleedkamers in kon lopen en zonder problemen het ijs weer op kon stappen. Ook al had ik al vier jaar lang niet meer getraind. Ik heb nog jarenlang gedroomd over mijn ritsbroek. Dat ik aan de start stond en die broek niet uitkreeg. Ik droomde ook dat ik op de startlijst keek en riep: ‘Hé jongens! Waarom staat mijn naam er niet op?’ Het zal wel onderdeel van het loslatingsproces zijn geweest, denk ik.”

‘Je moet open staan voor hulp, alleen red je het niet’ | Foto : Soenar Chamid

Ze beaamt dat het een moeilijk proces kan zijn. “Het was wel doodeng. Ik had veertien jaar lang keihard gewerkt aan een missie en opeens hield dat op. Ik heb mijn carrière ook op een fijne manier kunnen afsluiten, dat zal zeker geholpen hebben. Ik was 31 jaar oud en het was gewoon klaar. Het ging niet helemaal op mijn eigen voorwaarden, mijn rug spartelde de laatste jaren behoorlijk tegen, maar de wereldtitel en de Spelen in Turijn vormden een mooi laatste hoofdstuk."

"Ik heb de eerste jaren na de sport ook niet ervaren als een heel zware periode. Er kwam namelijk vrijwel meteen heel veel op me af. Ik hoefde alleen maar ‘ja’ en ‘nee’ te zeggen tegen voorstellen. Maar dat is denk ik wel mijn redding geweest, zo kwam ik vanzelf op het juiste pad terecht.”

“Geef het de tijd, zou ik als advies meegeven. Ik heb er dus vier jaar over gedaan om van die dromen af te komen, dat kun je lang vinden. Maar ik ben blij dat ik wel die tijd ervoor genomen heb. Om rustig te ontdekken wat ik nu echt leuk vond om te gaan doen. Het zijn geen makkelijke vragen waar je mee worstelt. Ga je bij een organisatie werken? Word je zelfstandig? Misschien een coach? Wil je überhaupt nog iets met topsport doen? Of juist helemaal niet? Daar ben ik wel even mee bezig geweest.”

De Loor koos ervoor haar eigen pad te bewandelen. Als topsporter voelde ze zich op jonge leeftijd al heel zelfstandig, een kwaliteit die ze veel atleten toedicht als een sterk punt. Dankzij de toenmalige hoofdsponsor van de KNSB, Aegon, kon ze een masteropleiding volgen aan de Johan Cruyff University. Een welkome toevoeging op de cv van de atleet die na de havo voltijd de sport in rolde en sindsdien ‘enkel op hotelkamers in wat boeken had geneusd’.

“Ik had wel willen doorstuderen na de middelbare school, maar we moesten als schaatsers tweehonderd dagen per jaar op pad en scholen weigerden daar destijds aan mee te werken. Nu gelukkig wel, want dat ervoer ik als een groot gemis. Die masterstudie is nu mijn opleiding. Dat en het schaatsen!”

De voormalig wereldkampioene drukt huidige atleten namelijk op het hart dat hun sport ook een vorm van scholing is. Het beeld dat veel topsporters na hun carrière niet klaar zijn voor de maatschappij, spreekt ze graag tegen. “Je krijgt zoveel mee uit de sport. Die zelfstandigheid, maar ook een bepaalde mentaliteit. Een soort analytisch vermogen. Als topsporter moet je ook een goede kop hebben. Nadenken over wie en wat je bent, waar je talent ligt, en waar juist niet. Wie je nodig hebt, wanneer je om hulp moet vragen. Openstaan voor advies, want alleen red je het niet. Dat neem je mee.”

“Ik heb heel veel nagedacht over het befaamde zwarte gat en of je daar als atleet nu echt voor moet vrezen. Je hoort toch ook verhalen over atleten die het na hun carrière wat zwaarder hebben gehad. Bijvoorbeeld Michael Boogerd of Inge de Bruijn. Hoewel het nu gelukkig goed met ze gaat. Maar die hebben misschien wat langer nodig gehad om die omschakeling te maken. Terwijl ik er tegelijkertijd van overtuigd ben dat, met alles wat wij meekrijgen vanuit die topsport, het toch gewoon moet lukken in het gewone leven! Zolang je maar niet alles probeert te regisseren, te controleren, zoals je deed toen je nog topsporter was. Zo werkt het leven namelijk niet, daar ben ik inmiddels wel achter.”

Sociale schaatser

Het leven op zijn beloop laten, dat lukt De Loor aardig. Al vrij snel na het beëindigen van haar sportieve loopbaan merkte ze dat ze niet zonder sport en bewegen kon. “Dat is nu eenmaal wie ik ben.” De Amsterdamse ontdekte dat de breedtesport haar meer trekt dan de topsport, ook al is ze via een denktank van NOC*NSF alsnog direct betrokken bij wat vroeger haar lust en haar leven was. “Ik vind alles leuk, ben in veel geïnteresseerd, maar alles wat ik doe is wel met een heel dikke, vette knipoog naar sport en beweging.”

De Loor is het gezicht van de KPN Junior Schaatsclub, een manier om de jeugd te enthousiasmeren voor de sport. In de wintermaanden reist ze stad en land af om clinics te geven. “Ik stond vorige week nog met 1500 lichamelijk en geestelijk beperkte kinderen op Flevonice. Geweldig. Het lesgeven is iets dat echt bij me past. Ik gaf al veel clinics aan bedrijven, maar met kinderen werken is toch het leukst. Ze zijn zo onbevangen. Helemaal niet beperkt in gedachtes als: als ik maar niet val. Heel vrij. Dat is heerlijk om mee te werken, daar krijg ik veel uit terug. Het is een geweldig project dat door KPN één op één is overgenomen van Aegon toen zij nog de hoofdsponsor van de bond waren. Ik ben er graag bijgebleven.”

‘Coach? Nee! Ik wil niet meer 200 dagen per jaar van huis zijn’ | Foto : Soenar Chamid

Tien jaar later en tien jaar wijzer realiseert De Loor zich inmiddels dat ze nooit meer loskomt van de sportwereld. “Dat is zo’n belangrijk deel van mijn leven, dat zit erin en gaat er nooit meer uit. Dat merk ik nu ook richting ons zoontje. Hij is tweeëneenhalf en hij gaat hier ook mee opgroeien. Natuurlijk heeft hij ook al op schaatsen gestaan! Ik hoop niet dat ik het soort moeder wordt die haar eigen interesses heel erg opdringt aan haar kind. Maar stiekem zou ik het natuurlijk wel heel erg leuk vinden. Als hij ook graag de schaatsen onderbindt. Ik kan niet wachten tot er hier natuurijs ligt en we samen een tochtje kunnen maken.”

Nu ze moeder is weet ze ook zeker dat haar rol in de schaatswereld beperkt moet blijven tot de breedtesport en het enthousiasmeren van kinderen. Een terugkeer in de topsport, bijvoorbeeld als coach, ziet ze niet zitten. “Die vraag wordt me vaak gesteld. Ik vind het ook super gaaf om te zien dat mensen als Marianne Timmer en Gianni Romme, en ook Gerard Kemkers en Jac Orie voor de sport behouden blijven. Dat zij op die manier hun kennis overdragen. Maar dat moet je wel ambiëren. Je moet dat leven van tweehonderd dagen per jaar van huis willen blijven leiden. Dat is een heftige keuze om te maken."

"Voor mezelf is het duidelijk: dat wil ik niet. Dat kan ik niet, want ik heb een kind. Dan had ik geen moeder moeten worden. Voor een man is dat in zo’n situatie misschien nog goed te doen als je een sterke vrouw thuis hebt zitten, zoals Erben Wennemars. Dat je zeker weet dat je kinderen thuis goed terecht kunnen als je zelf in Canada, Kazachstan of waar dan ook zit. Maar zelf ambieer ik dat gewoon niet.”

De dromen waarin ze ruziënd met haar trainingsbroek aan de startstreep staat of verbaasd reageert als ze haar naam niet op de startlijst ziet staan, komen tegenwoordig niet meer voorbij. “Nu gaan mijn dromen veel meer over anderen mensen en veel minder over mezelf. Wat dat betreft ben ik heel erg aan het geven, ben ik echt een stuk socialer geworden. Ha, moet je nagaan: ik stond al te boek als de sociale schaatser! Daarom ben ik ook niet zo vaak wereldkampioen geworden. Het keihard moeten zijn, was voor mij het moeilijkste aan de topsport. Dat kon ik niet. Maar goed; één keer wereldkampioen was genoeg. Ik werd het namelijk op mijn manier.”